IV.
Afdeel.
xiv.
H oofd
STUK.
Eenviyifige.
ïl
'jiïfenizetia
Qspera,
JAuuwe.
me aanfokking maakt: want de Wortels loopen
fterk voort en men vindt dit Gewas op Ondiepten
in Rivieren o f in verfcbe itaande Wateren
op Java en andere Eilanden menigvuldig,
M £ H J ? H I A.
Dit Geflagt is benoemd t£r eere van den
Kruidkenner M e n t z e l i u s , door wien een
fchoone Lyst van de benaamingen der Planten
, uit de Ouden verzameld , met de Afbeeldingen
van eenige nieuwe zeldzaame Kruiden,
aan ’t licht gegeven werdt.
De byzondere Kenmerken zyn: een vyfbla-
dige Bloem en Kelk, waar ondereen langwerpig
Vrugtbeginzel, dat een Rolrond, veelzaadig
Zaadhuisje wordt.
De eenigfte Soort f i ) , die in Amerika haare
Groeiplaats heeft, heeft de Bladen en Vrug-
ten ruuw, waar van de bynaam. Het is een,
Heefterachtige Plant , anderszins naar de Ona-
gra gelykende, weshalve T o ü r n e f o r t haar
onder dien naam voorgefteld hadt. D e Bladen
zyn langwerpig, fpits, op de kanten gegolfd
en ruuw, nagenoeg als die der Betonie ; de
Kelken en Vrugten, die uit de Oxels der Bladen
f t ) Mentzelra. Syft. Nat. XII. Gen. 670. p. 3«4. Vcg
XIII. p. 411. H- Clijff. 492. Am. Acad. V. p. 398. LOFJI,.
l.t. 023. Mentzella Fol. & Fr. asperis. Plum. Gen. 41. Ie.
174- Eeown. J/im. 249. Onagra Amer, Fol. Betonica.
TOUBKF. Ir.ft. 302.
den voortkomen ,
pf Borfteltjes.
bezet met Haakige Haairtjes WAfdeel.
x i v .
Hoofd-
L O O S At STUK*
Den naam Loafa, welken de Heer J a c-„ia.
Qü iN, ten opzigt van dit Geflagt, van den
Heer A d a n s o n hadt overgenomen, verandert
de Ridder in Loofa-, waar van de Kenmerken,
door den eerften, dus opgegeven zyn.
Ken vyfbladige Kelk, van ruige Blaadjes, en
een vyfbladige Bloem, met Kapswyze Blaadjes,
die aan ’t end omgeboogen zyn en v y f Honig-
bakjes, welke zig tot een fpits Kegeltje famen-
voegen, in ’c midden van de Bloem. Het Zaadhuisje
Tolrond , driekleppig, eenhokkig, veelzaadig.
De eenige Soort ( i ) , fchynt veel te gely- r.
ken naar het Gewas, dat F e ü i l l é E no emt^V*
Brandende Ortiga van Chili, met Beerenklaauw*stekelige.
Bladen, groei jende aldaar zés Voeten hoog,
en de Stengen bezet hebbende met fcherpe
Puntjes, de Bladen volkomen als die van de
eerfte Soort van Klepheul, hier voor. T e Weenen
aangekweekt, maakte zy een fraay Jaar-
lyks Gewas, met dergelyke Bladen, en aartige
geele Bloemen , die de Blaadjes uitgefpreid en
in ’t midden een Pieramiede hadden van Honig
(■ 1) Loofa. Syft. Nat. XII. Gen. *286. p. 3’Ö4- Veg. XIII.
p. 4X1. Ucq . Qbs. III. p. J j . T 3 8 . Ort ig a Chilenfis urens
Acanthi folio. FEUILL. Peruv. II. 737. T. 43 5
H 5 IJ. CEEL« IX, STUK.