IV. aanmerkelyken Stank over zig, inzonderheid de
Bloemen, die in Sweeden zelfs Fliegen-Blumer,
Hoofd- genpetnd gorden, om dat het Landvolk dezel-
stuk. veQ jn <je Venfters plaatst tot afweering der
teefzaa Muggen, zp de Ridder aantekent.
Dit Kruid, dat gemeenlyk, gelyk hier aan den
Diemermeers-Dyk iü het Gras, tot twee Voeten
hoögte voorkomt, en zeer kenbaar i$aan zyne
dikke getropte Aairen yan blepk geele Bloemen
met ^taarten en hoog geelen of Oranjekleurigen
Smoel, ondergaat een zonderlinge verandering
©f verbaftering» waar van men weinig weergaa
vindt in het Ryk der Planten. Wel is Jt waar,
dat fommige enkelde Bloemen -, gelyk die der
Ridderfpooren , door dubbeld te worden ook
een andere gedaante bekomen en haare Spoor
pf Staart verliezen; doch dan heeft zulks plaats
in de geheele Plant: terwyl hier, in tegendeel,
een enkelde Bloem van een geheel andere figuur,
endikwils tusfchen de gewoone Bloemen
van het Vlafchkruid in, pp eene zelfde Steng,
verfchynt (*)♦
Peitria Ik fpreek hier van de Peloria, een Kruid dat
ïn den iaare 1742, door zekeren Student der yiaicn-« _
^inid. kruidkunde, Z ioebehg genaamd, op een
Eiland der Provincie Roslag, aan de Kust
van Sweeden,zeven Mylen van Upfal, öntdekt
^rerdt, en federt ook óp andere plaatfen, zo
ia
(*) FABKïC. Fitr. Êelmjlai ZI»,
in Sweeden als in Duitfchland , is gevonden. I V .
Men kan hetzelve niet dan als èen Bafterd- Af£*eu
Wafchkruid aanmerken: want het komt in alleHoofd-
opzigten met het Gemeene overeen , uitgeno-»™** ^
men de Bloem, die van eenregelmaatigeTrom- fptrunU«.
petachtige geftalte is , een Cylindrifch, doch
onder uitgezet Pypje hebbende, met een vyf-
deeligen Rand, en niet alleen vyf Meeldraadjes
van gelykè langte, maar ook vyf Hoornach-
tige Honigbakjes, ónder aan dè Bloem. Deeze
Bloemen , die in ’t eerst vrugtbaar fcheenen ,
heeft men bevonden te misdraagen; zo dat men
dit Kruid , ’t welk echter beftendig dezelfde
Bloemen behoudt, door Afzetzels moest voortplanten,
dat zeer gemakkelyk in de Upfalfche .
Tuin , alwaar het zig bevonden heeft, is ge-
fchied ( *>
C32) Leeuwebek mei Lancetvormige drierib- xxnn
J , . A n t t T T b i •
n u m L i n t ,
f o U u m .
(*) Vid. Disfërt. de Peloria A r t» . A e a d . I. p. !?• Ibidem- Vlafeh»
qae f. III. L i a a r u t P r o l e t b y b r i d a noemt LïNHfflUS het* * !S*
zelve, zo in S p . P l a n t , Anni 1763» p-*J9> al* in S y j l ,
N a t . E i , V t g . XIII. Anni 1774- 1>- 4<5S i doch i n D i s q u i s .
i e Q u t f t . A e a i . retrop. Ann. 1760, wordt dit Kruid niet
van hem geteld onder de P l a n t * , b y b r i d * , waar yan zyn
Ed. zegt drie of vier, die hy aldaar opnoemt, te kennen en
voor nieuwe Soorten te houden; zo dat hy deeze niet als
zodanig moet aangemerkt hebben»
( i t ) A n t i r r b m a m Fol. Lanceolatii altemis trinervii« &e.
Linaria Amer. parvo Flore lutco. C. B» W*. aiz- Linaria
Conftantinopolitma Sec. TOUBNF. C»r. 9. Buxb, C e n t . I. p.
ld. T. ij, f. 2.
ïi 4 II, Diu, IX, Stuk.
NMmmmI MS scRSBheI