IV. (3) Schildbloem met de Steng en Bladen ruig.
A fpe el .
Hoofd. Deeze, die de Bladen fpits , donker groen
stuk. gepaard heeft en Hinkende ; de Bloemen bleek
lil* blaauw doorfchynende, zou, volgens den Rid*
ISST der, een enkele Verfcheidenheid kunnen zyn
Ruig' van de volgende Soort. De Heer 3 u s s 1 e u heeft
’er een vyfde Meeldraadje, zeer lang, met een
zeer ruighaairig Meelknopje, in waargenomen.
iv. (4 ) Schildbloem met omvattende Bladen en
Tentaftt- eene gegaffelde Pluim.
V y fd r a a - , , . . . . .
dig. De Groeiplaats van deeze is, zo wei als die
der voorgaanden, in Virginie, of ook in Nieuw
Engeland, van waar een Plant, naar ’t Vingerhoedkruid
gelykende, met witte Bloemen, die
zig als een Honden - Smoel vertoonen 1 door
P luKenet was bekomen. De Bloemen zyn
echter paarfchachtig in deeze Soort, die het
Doorbladige gladde Vingerhoedkruid , van Mo-
RisoN in Plaat gebragt, zou kunnen zyn, zo
de Ridder zig verbeeldt; doch de Bloemen zyn
geheel anders, en komen nader aan die van het
Rui-
( 3 ) Chelone C a u l e F o liis q u e h i r fu t i s . G r o n . V>rg. 9 3 . D i g
i t a l i s V i r g in ia n a P a n a c is C o lo n i i fo l ï i s & c . P l u k . Mant»
6 4 . D ig i t a l i s F lo r e p a l lid o t r an sp a r e n te . B A N . Virg. 1 9 2 g .
( 4 ) Chelone F o l . am p le x ic a u lih u s P a n ic u lä d ic h o t om ä . Mant.
4 1 5 . Cynorynchium N o v * A n g li c a n u m D ig i t a l i a c c e d e n s h e r -
ba. Pluk, Mant. 6u D i g . p e r f o l ia t a g la b r a . MoRIS. H i ß .
I I . p- 4 7 9 - S . j . T . 8. f - 6 . D r a c o c e p h a lu s h i i fu tu s S ec .
Mouxs. H i ß . I I I . p. 4°7* S, U. T. ai, f. J.
Ruige Draakskop , van dien zelfden Autheur , ■
met breede ruige Wederik-Bladen. In deeze xv.
Soort gaapen zy , en hebben een uitgefpannen Hoofd-
Keel, gelyk in het Draakskop - Kruid, de Bo-iT“^_
venlip kort en in tweeën, de Onderlip in drie-/?ermia.
ën gedeeld. Behalve de vier , die korter dan de
Gaaping zyn, komt een vyfde Meeldraadje, gelyk
in de andere voor, dat geen Knopje heeft,
maar zig aan ’t end verbreedt, en aldaar gebaard
is , leggende op de Onderlip der Bloem. De
Steng is rond en ruigachtig en deeze Planten
fchynen in hoogte veel naar ’t Vingerhoedkruid
te gelyken. Daar zyn, van dit Geflagr, geenen
in Oost- of Westindie, in Europa of Afrika,
noch elders dan in Noord-Amerika , zo veel
my bekend is, waargenomen.
G e s n e r i a .
Naar die beroemde Mannen, in de Kruidkunde
niet minder dan in de Dierenkunde onder den
raam van G e s n e r d s bekend, voert dit Ge-
flagt den tytel. Het heeft een vyfdeeligen Kelk
op het Vrugtbeginzel zittende; eene om en
wederom gekromde Bloem, en het Zaadhuisje,
daar onder groei jende, is tweehokkig.
Van dit Gefiagc komen geen Soorten voor,
dan uit de Westindiën of Zuid-Amerika. Het
bevat de drie volgende.
Hh 3 (O Ges