IV. gelyke dienften als de Thym bekwaam. O f het
Afdeal. ^en Griekfchen naam voere, om dat de Bokken
H oofd, het gaarn eeten, is my duifter.
STUK.
xi. ( n ) Thym met end - Hoof dj e s , eenopgeregte
"Thymus^ Steng en Lancetvormige Bladen,
Virginifche.
D e Meeldraadjes verfchuilen zig ook op den
bodem van de Bloempjes in dit Kruid, ’t welk
bevoorens tot de Keule is t’huis gebragt geweest.
Het heeft fmalle kleine Blaadjes , die
weinig ruiken, en witachtige Bloempjes, aan 't
end der Stengetjes, die zwak zyn , in ronde
Hoofdjes vergaard. De Groeiplaats is in Virgi-
nie, alwaar het ook voorkomt met breedere en
als met Rosmaryn-Blaadjes, zo C l a y t o n
aantekent.
De Eogelfchen, in Virginie, noemen dit Kruid
Serpentaria o f Colubrina, dat is Slangenkruid .
zegt P l u k e n e t . Men vindt Soorten van A-
rum dus genoemd , wegens de vlakkigheid der
Stengen : men vindt de Biilorta dus getyteld,
om dat de Wortels Slangswyze gekromd zyn :
het Penningkruid wordt klein Slangekruid geheten,
f t l ) Thymui Capitulis terminalibus , Caule erefto. Satu-
ieja Virginiana. Sp. P I. 753. Herm. Par. T. p. aig. Cli-
nopodiutn Fol, Lanceolatis acuminatis, Cap. termin. H. Clip,
304. R. Lugdb. 514. Gron. Virg, 65 , 90. Clinopodiuna
Puleg, ang. rigidoque folio. Pluk. Alm. 110. T, 54. f. z.
Puleg. ere£t. Virg. moris, Hifi. l i l . $. r i. T. 7. f, g. Sor<
pentaria Virginiana. E®cc. Mus, ii, p. 1 in . T. 115.
ten, om dat het Slangswyze langs den Grond IVJ
kruipt ( * ) : dit zal mooglyk dus genoemd zyn
wegens eenige kragt tegen Slangebeeten, ’ t zy Hoofd-
uit- o f inwendig: doch, niettegen(taande B o c ‘ s™ K^
c ON E hetzelve Serpentaria Virginiana getyteld
heeft, is het geenszins dat Kruid, 't welk den
Wortel deezes naams aan de Apotheeken heeft
uitgeleverd ; zynde door my reeds onder de
Soorten van Oiterlucie voorgefteld ( f) .
Aan de Kaap der Goede Hope groeit, volgens Captnf«,
den Heer N . L B u r m a n n ü s , de Graee-Kaapfche'
ne Thym, zo fmal- als breedbladig, en een zeer
ruige met Eyronde Bladen, die door M o m .
so n afgebeeld is : doch deeze, welke die Au-
theur uit B a u h i n u s befchryft, was eenEu-
ropifche , by Frankfort voorkomende, op djroo-
ge plaatfen., ’t Kan zyn , dat de Kaapfe naar
dezelve gelykt. Voorts hadookOLDENLan d
aldaar de Quendel ingezameld.
Onder de Indifche Planten tekent gezegde
Hoogleeraar alleenlykéén Soort van Thym aan, d&he?11'
die kruipt, met opgeregte Stengen en Krans-
wys’ afgebrokene Aairen; zynde door den Heer .
Ö u t g a e r d e n als een welriekend Kruid,
met geaairde Bloemen, van Kormandel, aldaar
Nila - Nagel genaamd, opgegeven ( |>
M e-
(*) Zie in het VII. STUK deezet Nat. Hifi., bladz. jop.
en het VIII. bladz. 460. , die Kruiden befchreeven.
(■(■) Zie het VI. Stuk, bladz, 207, enz.
(J.> Thymus Imlicus. Bukm. Fl, Ind, p. 12?.