IV. Knoflook • Kruid , in ’t Franfch Alliaire, naar
A fd e e l , ,jen Latynfchen naam Alliaria. Dat fommigen,
Ho o fd - in *t Nederduitfch, hetzelve Look zonder Look
s t u k . heeten, komt daar van daan , dat het geen
iS*gp£. Bo1 wortel heeft, gelyk de Knoflook, waarmede
het anders in Reuk en Smaak, het Zaad inzonderheid
, veel overeenkomst heeft. Sommigen
hebben h e t, uitwendig, in Pappen , tegen de
Verftervingen en Krankreuze Zweeren aange-
preezen. B o e r h a a v e liep daar mede zeer
hoog en merkte dit Kruid als een der kragtigfte
Zweetmiddelen en Tegengiften aan ( f ) .
iv. (4) Steen-Raket met Lancetvormige getande
Eryjimum Bladen , Trosfen tegen de Bladen over ,
r<ultge-** getroste byna ongejteelde Haauwen en kleigulpte'
ne Bloempjes.
D it , in Spanje en Boheme op Akkers groeiend
Kruid, heeft de geftalte van de Veelhoor»
nige Waterkers, maar draagt lange Trosfen
tegen de Bladen over , die fpits getand z y n ,
met een hoekige Steng en Draadachtige Haauwen.
De Wortelbladen zyn uitgegulpt. De hoogte
is weinig meer dan een Span.
v. (5) Steen-Raket met Lancetvormige effenran-
■ cheiren- Bladen en uit gebreide Haauwen.
thides. 0 n ee.
Yiolierig, c
(DNulIaPiantaeft magis diaphoretica, Sadores eliciens: eft
AleX'phaimacum fummum. Hifi. Plant. p. 437*
(4) Eryfimum Fol. Lanceolatis dentatis Racemis oppofiti-
foüis Scc. lACQ. Auflr. T. az. GOüAN Monsp. jas .
O ) Eryjimum Fol. Lanceolatis integerrimis, Siliquis patu-
- lis.
T E T B. A D Y N A M I A . 68$
D e e z e , die overal in de Moeshoven, Bouw- • j j ï
landen en Velden voorkomt, door geheel Eu- xvi.
ropa, wordt Groote Wilde Kets geheten. De Hoofd-;
Stengen zyn zeer T akkig, ftevig, een Elle hoog * .
de Bladen geelachtig groen, gezoomd met kor- '*u
te Haairtjes, de Kelk is bleek met kleine geelê
Bloempjes, en het draagtopftaande vierkantige
Haauwen, die van de Takjes afwyken»
( ó j Steen-Raket met Lancetvomige effen- Er^ um
randige Bladen.
Op fommige plaatien, in Vrankryk en Duits-
land, groeit deeze, die Bladen als hetHaviks-
kruid heeft, op gelyke manier langs den Grond
uïtgefpreid en daar tusfchen Stengen uitgeeft ,
die met Bloemen, byna als der Violieren, beladen
zyn , doch zonder Reuk. De Haauwen,
daar op volgende, zyn vierkantig, gelyk in
de andere Soorten.
C h e i -
lis. GOKT. Belg. KïIAM. Auflr. 195. Gort. lngr. I07*
Fl. Suec. s jy . GOUAN Monrp. 32s. HALL. Helv. &c. R.
Lvgdb. 342. Tutritis Fol. integtis Lanceolatis. GUETT. Stamp.
ï , p. i6 j. Myagruftt SiliquE longä. C. B. Pin\ 109. CataeÜ-
tia, Myagrmn alt. Thlaspi teffigie. LOB- le. 22Ï.
(6) Eryjimum Fol. L a n c e o la t i s fcrratis. R. Lugdb. 34**
DALIB. Parit. 201. Ft. Suec. II. N. «02. Leucoijum luteum
fylv. HieraciFoIiutn. C. B. Pin. 201. Proir, 102. Leu-
coium fyl?. inodotum. Raj. Mijl. 781. RliFP. Hall 77, Not.
a. GER. Prov. J6S.
Xx