Bloemblaadjes aan de tippen omgeboogen, de
Bladen dubbeld gevind.
IV.
ÄFDEEL,
XIV.
H oofdstu
k » ( 8 ) Anemone met drie famengegroeide Stengviii.
bladen, welke meervoudig verdeeld zyn, de
Alpin™™ uiterften veeldeelig: de Zaaden ruig ge-
Aipifche fiaart.
Kenken- J
fchelle.
Alle deeze Soorten behooren meer o f min tot
het Kruid , dat men Pulfatilla noemt o f Herba
V e n t i, wegens de geduurige beweeging , die
’er indeLangttaartige Zaadhcofdjes plaats grypt
door den Wind. In ’t Franfch heet hetzelve
Coquelourde, in ’ t Engelfch Basque-Flower, in
’t Hoogduitfch Kuchenkraut of Kuchenfchelle,
gelyk by ons Keukenjchelle. Misfchien zal die
benaaming van de Schelachtige figuur der Bloemen
, in eenige Soorten, afkomfrig zyn. De
Groeiplaats is in verfcheide deelen van Europa,
en de eerfte valt .pok in Siberie. De Zwavel-
kleurige is in Switzerland, de volgende op ’t
Gebergte Baldo, in *t Veroneefche, waargenomen.
De Voorjaars Keukenfchelle groeit in
zeer
Lugdb. 487. Puls Fl. minore nigricante. C. B. Pin. 177.
H e l v . Puls. 66. T. 1 2 . & T . i i . Puls. vuig. faturatiore Flore
CLUS. hiß. I. p. 246. Puls. Flore claufo.. Lob. Ie. 283.
{8) Anemone Fol. Caulinis ternis. connatis &c. Anemone
Tubis Caudatis. HALL. Helv. i l l . Anemone fylv. fecunda
C lus. Hiß. I. p. 246. Pam. 383. Pulfatilla alba. Lob. Ie.
282. Anemone Alpina alba major et minor, C. B, Pin. 175.
Proir. S4.
zeer drooge Bosfchen van Sweeden en Switzer- IV.
land: de Gemeene op dorre woefte Velden en
Heuvelen van ons Wereldsdeel. Aan den mond Hoofd*
der Rivier Nerva en in Pommeren komt deezeSTUK»
overvloedig voort. Die daar aan volgt is op droognfofygy’
ge Velden in Duitfchland ; de laatfte op de Alpen
van Switzerland en op de Bergen van Stiermark
waargenomen»
In ’t algemeen zweemt de Geftalte van dit
Kruid naar de gewoone Anemonen, en verfchilt
volgens de gemelde bepaalingen der Soorten.
Aan de Bloemfteng is een Bladerig Kransje, in
fommigen op de zelfde wyze verdeeld als de
Bladen, welke als die van Sellerie o f Pinkfter-
nakelen,en van ’t Wortelkruid, meest Vinswy*
ze gefnipperd zyn. De Bloemen zyn in de eene
Soort grooter, in de andere kleiner; in de mee-
llen opgeregt, in ééne neerhangende» w it, geelachtig
, g e e l, o f ook zwartachtig van Kleur.
De laatfte Soort heeft dezelven van binnen wit
en van buiten fomtyds paarfch, zegt C l u s i u s ,
die dezelve dikwils, op de Bergtoppen, zo vast
geworteld vondt in de fpleeten der Steenrotfen,
dat hy den Wortel, die redelyk dik en Houtig
is, zonder de Steenen af te breeken niet daar
uit kon krygen.
D e Pulfatilla is by de Ouden aangemerkt geweest
, als in hoedanigheden de Ranonkels na-
by komende: doch , gelyk ’er onder dezelven
zyp van een fcherpen en van een zagten aart,
zo is ook dit Kruid verfchillende. De Gemeene
Keu*