IV. ( i ) Buchnera met getande Lancetvormige drie*
ribbige Bladen.
stuk™ in Virginie en Kanada is de Groeiplaats van
r. deeze, die als een Soort van Wollekruidisaan-
gemerkt geweest, wegens haare rimpelige Haai-
kaanfche rl^e ^angwerP>g gefpitfte Bladen , aan den rand
Zaagtandig, twee tegenover elkander, draagen-
de op den tpp der Steng, die niet Takkig is ,
een dunne Aair van Trechterachtige Violetkleurige
Bloemen , waar op een tweehokkig Zaadhuisje
v o lg t , in de vyfdeelige Kelk verholen.
Tw e e Meeldraadjes zitten in de Keel, twee
in ’t midden van ‘t Pypje. Het Kruid wordt door
3t droogen zwart.
_n. (a) BuchnerametIVigvormigeyyftandigeglad-
Knikken- de Bladen, geaairde Bloemen en een Heede‘
Jlerige Steng|
Pl. lviii. Het Kaaps Heefterachtig Kruid, in Tig. 2
F’s' 1 2‘ op de gezegde Plaat vertoond, voldoet njet alleen
aan de Geflagts - Kenmerken, gelyk blykt
uit de vergroote Bloem, by Letter B , maar ook
aan de befchryVing, welke de Heer L 1 N n ® u s
daar van, als op de Bergen aan de Kaap der
Goede Hope groeijende, dus geeft;
„ De
(1 ) Buchnera Fol. dentatis Lanceolatis trlnerviis. Syfl,
N a t . XII. Gen. 771. p. 420. V e g . XIII. p. 477- Buchneta
Fol. dentatis oppofitis. Gron. V i r g . pj.
(2) Buchnera Fol. Cnneatis quinqiie -dentatis glabtis Flor.
Spicatis, Caule Fruticofo. M e n u 2 5 1 ,
„ D e Steng is Heefterachtig , een half Voet IV.
„ hoog, bepaald T a k k ig , als ’t ware gewricht AF£vf L’
„ door Lidtekens der afgevallene Bladen en Hoofd;
„ paarfchachtig: de Bladen gepaard, (dikwilsSTUK*
„ drievoudig.) ongefteeld, Wigvormig, vyftan-^^f""
„ d i g (a an de tip wederzyds met twee fpitfe
,, Tandjes,) effen en niet korter dan de Leed-
j, jes. Endelings heeft het langwerpige eenzaa-
„ me Aairen, van ongefteelde opftaande Bloe-
„ men, met een Liniaal fpits Blikje, korter
, , dan de K e lk , die Pypachtig langwerpig i s ,
„ en ten halve in vyven gelyk verdeeld, de
„ Slippen met een Vlies je famengevoegd heb-
„ bende. De Bloem is wit, met een vyfhoekig
, , Pypje5 tweemaal zo lang als de Kelk, om-
„ gekromd, met een platten, vyfdeeligenRand,
„ die byna Eyronde Slippen heeft en Meeldraad-
* jes binnen den K e e l, twee laager, benevens
„ een ingeflooten , omgeboogen , dikachtigen
„^Stempel.”
Dit bevind ikgrootendeels plaats te hebben in
myn afgebeelde, als ook in de vergroote Bloem;
zynde het Zaadhuisje , in de Kelk vervat, by
G , en doorgefneeden , om de twee holligheden
daar in voor te ftellen , by D , met dergelyke
Vergrooting in Plaat gebragt. ’t Is wel waar,
dat het Kruid in eenige weinige opzigten iets
fchynt te verfchillen, doch het heeft te veel
overeenkomst, om niet het zelfde o f dergelvk
te zyn , en het is ook , waarfchynlyk door ’t
droogen, zwartachtig bruin. .