IV. Deeze beiden , in Italië , Switzerland en dc
Züidelyke deden van Vrankryk,voorkomende.
H oofd* verfcbillen weinig , dan in de fmalheid der. Bla-
STUK* den, van het Geele Oogentroost. ,, T our-
„ n e f o r t g af de laatfte den Reuk van Ap.
„ pelen: wat my belangt, (zegtG a r i d e l l )
„ ik vind dat zy byna den Reuk van Meloenen
„ heeft.” Hy heeftze fraay in Afbeelding ge-
bragt en zegt dat ze gemeen is. op woefte Vel*
den in Provence.
S c h u i l z a a -
# & < •
Alle de Soorten van dit Geflagt zyn Onkruid,
dat jaarlyks vergaat en uit gevallen Zaad weder
voortkomt. De Heer N. L» B u rm a n n ü s
heeft een Kaapfch Oogentroost , met Eyrond-
getande Bladen, opgetekend (*}.
M e e a m p y r u m . Zwartkoorn.
De Bloem heeft , in dit Geflagt, ook een
vierdeeligen Kelk; de Bovenlip is famengedrukt,
aan den rand omgeboogen: het Zaadhuisje tweehokkig
, fchuins, aan de eene zyde gaapende;
waar in twee bultige Zgaden, die naar Tar-
wegraan gelyken , zo T o u r n e f o r t aanmerkt,
en zwart zyn, waar van de Griekfche
Geflagtnaam , die Zwartkoorn betekent, zyne
afkomft heeft.
Het bevat de v y f volgende, altemaal Euro-
pifche, Soorten.
(O
{ * ) Euphrafis ( C a p e n f i s ) Foliis orato .dentatis, BURM, F t ,
C a p . P r t i r . p. is.
É H H H H I
( 1 ) Zwartkoorn met vierhoekige Aairen}Hart- IV.
vormige Blikjes, die getand zyn en Schubswyze
digt op elkander leggen• Hoofds
tu k .
Deeze Soort heeft Aairen, die uit Kamswy-
ze Blikjes beftaan, en voert daar van den by- rum crifta•
naam. Het groeit niet alleen in de Noordelyke, g ”kamd-
maar ook in de Züidelyke deelen van Europa,
gelyk in Switzerland en Provence, komende aldaar
op het Gebergte , in Bosfchen en op
woefte Velden voor. De Steng is omtrent een
Voet hoog met finalle Blaadjes als van Vlafch-
kruid en geele Bloempjes, die aan ’ t begin purperkleurig
, en geel gebaard zyn, hebbende de
Bovenlip wit o f paarfch, zo de Heer H a l -
l e r aautekent.
(2) Zwartkoorn met Kegelachtige losfe Aairen
en Borjlelig getande gekleurde Blikjes. Akkeng.’
C O Zwartkoorn met de Bloemen zydelings m.
Nemorojum«
OVer- Lommerig.
( 1 ) Melampyrum Spicis quadrangularibus &c. Syfl. Nat.
XII. Gen. 741. p. 4°ö. Neg. XIII. p- 460- Fl. Suec. 510,
J45. Melamp. lur. anguftifolium. C. B. Pin. 214. Mei. lut.
tinarise folio. C. B. Prodr. 112. Mei. anguftifol. criftatum.
PLOK. Alm. 249. T. 99• £ s. GER. Prov. 295.
(2) Melampyrum Spicis Conicisrlaxis 8cc. Fl. Suec. j u ,
54«. GORT. Belg. I7J. GoUAN Monsp, 297. Mei. Fol. la-
clniatis laxe fpicatis. R. Lugdb. 29«. Mei. purpurascente Co-
mS. C. B. Pin. 234- Triticum Vaccinum. Doa. Perapt. 541.
Xob. Ie. 3 7 .
(3; Melampyrum Flor, fecundis latecalibus &c. Fl. Saec.
Sis»
H» Deel, ix . Stuk.