. *” • den famengefteld is, die aan elkander kleeven
vi. als zy groen z y n , maar ryp wordende van een
Hoofd- fcheiden. Deeze Bloemen is het eigen, datzy
stuk. jecjer Qp een Steeltje zitten , en in zekere
Hoofdjes verzameld worden , die op langer
Steeltjes liaan, welke , uit den zelfden top ge-
lprooten, de gedaante van een Zonnefcherm of
Kroontje verbeelden. D i t , hoe algemeen ook,
wordt, gelyk hy met R a y erkent, niet vol-
ftrekt daar toe vereifcht. Een Roosachtige
Bloem, metvyf Meeldraadjes en dubbelde Zaa-
den, is het Kenmerk der Kroontjes-Kruiden. Onze
Ridder, evenwel, heeft ’er ook met enkelde
Zaaden, mids twee Stylen hebbende, bygevoegd.
Hier maak ik deeze algemeene aanmerking, dat zy
meestal fameïigeftelde of gevinde Bladen hebben ,
en dat men ’er, hoe menigvuldig zy ook in Europa
zyn , maar zeer weinigen in de Indiën, en
zelfs in Afrika niet veelen aantreft.,.
Zeer blykbaar maaken deeze Kruiden , die
men ook Zonnefchermbloemige zou kunnen noemen
, een eigen Rang in de Natuurlyké Orde
♦ zieiin.der Planten uit *. De meelle Kruidkundigen
biadz.°i83.erkennen zulks. De Heer L i n n j e u s onder-
fcheideze naar het Omwindzel of Befchutzel van
de Kroontjes , Bladerachtig van onderen zittende,
en wel t i zo w'el aan het algemeene als de
byzondere Steeltjes , hoedanig wel dertig Ge-
flagten zyn: z, aan de byzondere alleen en daar
van komen agt Gellagten voor; dan zyn ’er 3,
nog agt, die in ’t geheel zulk een Omwindzel
piet
piet hebben, ’t Getal der Gellagten van deezen IV.
aart is derhalve met de PhylUs , een Kroontjes-Af° ek1,x*
draagende Heeller, welke ik reeds hefchreeven Hoofd-
heb * , zesenveertig. De drie eerlten zyn de STUK*
genen, welke eigentlyk geen Kroontje, maar een ST„K> 5},
Bloemhoofdje hebben ; hoewel zy anders to t4ai-
deezen Rang behooren : weshalve T o o r n e -
f o r t die in zyne laatfte Afdeeling geplaatst
hadt: naamelyk,
E r y n g 1 u k . Kruisdiftel,
Bloemen als Hoofdjes of ronde Bollen, waar
van de Stoel, even als in fommige Samemeeli-
ge Planten, bezet is met Kafjes, die de Bloempjes
onderfcheiden: de Stoel Kegelvormig, met
een veelbïadig omwindzel, bellujtende de Kelkjes
der Bloemen en vervolgens Eyronde Vrug-
ten, in tweeën deelbaar.
Dit zyn de byzondere Kenmerken van het tegenwoordige
Gellagt, bevattende negen, meest
Europifche Soorten, als
( l ) Kmisdiftel mét ' 'm de Wortelbladen Lancetvor- Ertyrigiuivi
mig , Zaagt andig; de Tabbladen veeldee~f<*tidum.
lig, de Steng gegaffeld, stinkend»*
Deefr)
Eryngium FoIIis Radicalibus Lanceolatis fërratis &c.
Syft. Nat. XII. Gen. 321. p. 201. fsg. XIII. Gen. 324. p.
223. Eryng. Fol. Gladiatis, GKON’. Virg. 30, 40. Eryng.
föetidum &C.BROWN Jam, 185- Eryng. Am.fcetïdnm. Herm,
Lagdb. 236. T. 237. Eryng. Fpl. ang. ferr. foriiduiil. StOAIf,
Jam» 127. Hift, I. p. 204. T. 2j6. f. 3,4,
A z
JI. DöEL, Vin. STUK