IV. Ik gaa over tot de Driewyvigen onder de Tien.
A fd e e l . mannig e Kruiden , waar van het eerde Geflagc
H oofd- deh naam voert van
STUK.
Drieviy C u c u b a l u s . Blaaskelk.
»>{«•
Een opgeblazen Kelk*, vyf genagelde Bloem-
blaadjes, zonder Kroontje aan den Keel; en een
driehokkig Zaadhuisje, komt in dit Geflagtvoor,
’t welk vyftien Soorten, meest Europifche, bevat
, als volgt.
I- Ci) Blaaskelk met Klokvormige Kelken , af-
^Bacc^eris. ftandige Bloemblaadjes, gekleurde Vrug-
* cnde<Jiaa' ien en Sem^ te Takken»
In Tartarie , Duitfchland , Vrankryk en Italië
, ja volgens den Heer de Gorter ook in
onze Nederlanden , komt dit Kruid voor, dat
door DoDONéus is afgèbeeld onder den naam
yan Kruipend] Muur. L ob el verbeeldt zig,
dat het de Cucubalus van Plinius mogte
zyn, en hier van is de Geflagtnaam, door Tour-
kefort, ontleend. De reden zal mooglykzyn,
dat het Besfen , naar die der Nagtfchadc gely* .... ken*
( i) Cucubalus Calycibus Campanulatis &c. Syst. Nat. XII.
Gen. $6 1. p. 30*. Keg. XIII. Gen. jSff. p. 349. CucubalusCaulï
Ramofo, Flor. trigynis &c. H. Cliff. 17e. II. Ups. 109. R. Z*gM
44S. Gouan Mensp. 213. Alfine fcandens Baccifera. C.
Fin. 250. Alfine repens. Bod. Tempt. 403. Lychnanthus vol#*
bills, Gmel. AU. Petrop. 1759- VOL. XIV. p. j i j . T. I7 ' É
I. Cucubalus, TouftlO?. lnfl. 339. T. 176,
ketide draagt: doch P l I n I u s fchynt my daar lV.'
mede die Zelf te bedoelen. ^*1 1 , ■
% IS éen Kruid , dat zig niet zo'n dhr behulp Hoofd-
jkan bpregten , hebbende lange ronde j knoopï-5TDK*
ge Stengen en gepaarde Bladen, als die van
Muur, doch veel grooter. Op ’t end der Takjes
draagt het gedeelde BlaaSachtigd Kelken,
Bloemen en Zaadt Welk alles men by T oür-
n e F o r t zeer fraay vindt afgebeeldi De Vrug-
ten , eerst groen , vervólgens zwart, hebben
byna de grootte en figuur van GeneVerbesferi,
Indien het'Kruid deun krygt, klimt het niet
zelden eens Mans langte hoog. §i
(?) Blaaskeïk, met byna Klootronde, gladde, in
Netswys' geaderde Kelken, drie bokkige n“cff n“hi
Zaadhuisjes en byna naakte Bloemen; wicBeetu
Dit Kruid, zeel* naar de Lychnis gely ken de,
is Schuim-Papaver van L óbee genoemd, om
dat het boven aan de Takjes, by de Bloemen ,
éen witte Schuimachtigheid heeft. D o d o n è v s
acht het zeer naby te komen aan ’c Poïemoniüm
der Ouden, Het groeit bp droögfe Velden der
Koordelyke, niet alleen, maar ook der Ztfidely*
■ (ï) CuCtAaltts Cal. fiibglobofis, gUhrïs &c. Ft, Snee. Belg,
Gouan Mensp. 21$. G ëR . Prov. 413. Cucub. Flor. trigyni»
É. Cliff. Ï76: R. Lagdb. 44$. Fl. Lapp. igó. Lychn.
fy'v. qus Behcn album vnlgo. C. B. Pin. io j. Fapavét SpU-
Iheiim- 8Jc- Lcté. Ie. '340. Beheu albüm' feu Poieunnium,
bon: Pimpu I72. Gort. Ihgr. ss, Lychn. maritinta re«
Seiis. It, Gothl. 197.
Pp S