IV. Wortel, die naar een Karfteng o f Noot ge-,
vi.EI”* fefet 3 den Daam van Bulbocaflanum, Z y groeit
Hoofd- niet alleen in Duitfchland, Engeland en Yrank-
ïtuk. jyj^? maar ook in onze Nederlanden, alwaar
men het Gewas, buiten Haarlem, aantreft in
de Zandige Zaaylanden. Het wordt van deFran-
fchen Terrenoix, van de Engelfchen Earthnuts
of Keppernuts , en van de onzen Aardnooten
geheten. Sommigen willen , dat hetzelve het
Bounion van D i o s c o r i d e s zou zyn; waar
van de Geflagtnaam is ontleend. L obel noemt
het Aardnoot der Noordelykc Landen, doch men
vindt het ook in Languedok en ProveDce , en
elders aan de Middellandfche Z e e j als ook in
Switzerland.
Aan dunne Stengetjes komen Bladen voort ,
die dubbeld gevind en ftnal verdeeld zyn, naar
die van Zee - Venkel gelykende. Het heeft groo-
te witte Kroontjes, wier Omwindzel veelbladig
en breedachtig is. De Bloempjes hebben de tippen
omgeboogen. Het Zaad is blykbaargeftreept
en welriekende. De W o r te l, Bolachtig rond,
is eetbaar en zo e t, van Smaak tusfchèn Pin-
fternakels en Karftengen , wordende voor een
zeer goed, Voedzel gehouden.
B a u h i n u s heeft een kleiner Soort onder,
fcheiden gehad, welke hy uit Engeland en van
de
eute tcircfttis Scptentrionalium. Lob. Icon, 745. Pancafeolus.
C*$. Sy/l. 193. Bulbocaflanum alt. Caule firmtore, Babr.
Hor. 60, T. 14+. OED. Dan, ïio.
de Pyreneefche Bergen hadt bekomen ; doch Anl^ ’ L^
volgens den Heer H a l l e r fchynt dezelve vi.
alleen door de fynte der Bladen te verfchillen. Hoofd.
Misfchien is ’t deeze,welke D o d o n ó u s Klei-
ne Aardnooten noemt , en daar hy Stengetjes
Van maar een Span hoog aan toefchryft; zynde
de Wortelen derzelve, van grootte als Karftengen
, by Mentz gevonden door L o n i c e r u s .
Z y waren van buiten bruin, van binnen wit.
C o N i ü M. Scheerling.
Halve Omwindzeltjes , die byna driebladig
zyn : Hartvormige Bloemblaadjes ; vrugtbaare
Bloempjes en een Vrugtje, dat byna Klootrond
is , met vyfStreepen,wederzyds gekarteld. Dus
zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt
qpgegeven, ’t welk vier Soorten bevat.
( 1 ) Scheerling met gefireepte Zaaden. r.
Conium
Deeze maakt het zeer bekende en door ge-
heel Europa groeijende Kruid uit, dat men,
volgens den Latynfchen naam , in ’tltaliaanfch
Cicuta, in ’t Spaanfch Seguda, in ’t Franfch
Cigue of wel la grande Cigue en in Languedok
Jau-
(1) Cmum Seminibus ftriatts. Sy/l. Nat. XII. Gen. 33?.
p, 106. Veg. XIII. Gen. 336. p. 129. H.Cli/f, 91. R. Lugdb,
107. Fl. Suec. izS , 138. HALL. Hdv. 433. Kram. Aujlr,
7Z. Gouan Monsp, 137. GeR. Prov. 243. Cicuta major. C*
B, Pin. l6o, TOORNE. lnfl, 30«. JMORI3. Hiß. p, 299. S. 9.
T. 6. f, i, Cicutaria major vuig. Clus. Hiß. II, p. 200.
D 4