IV.
Afdeel.
VH.
H oofdstuk.
xxiit.
Rumex
fpir.ofuS.
" Gedooiu
de,
XXIV.
Tuberefus,
Ceknobr
belde.
( 2 3 ) Patich met Manwyvige Bloeme ( f ) »
de Vrouwelyke Kelken eenbladig; de buiten-
Jle Klepjes met omgeboogen haakjes heb-
bende.
De Kandiafche Beete met gedoomd Zaad is
-hier besrokken. Men vindt ’er dé Afbeelding
van by C. B a u i i i n u s , die aanmerkt dat de
SteDgen een £lle lang zyn en langs den Grond
verfpreid: de Bladen als die der Zwarte Beete,
doch kleiner en lang gedeeld. Men vindtze in
de Europifche Kruidhoven. T o u r n e f o r t
hadtze tot de Spinagie t’huis gëbragt*
(•24) Patich met Tweehuizige Bloemen, Pieks*
wys’ Lancetvcrmige Bladen en uitgebreide
Ooren.
In Italië is de Groeiplaats van deeze, welke
Daar onze Veld - Zuunng veelgelykt en ’er wel
een
(23) Rumex Flor, Androgynis, Calycibus 'foemineis mono-,
phyllis &c. Ca!. Fr. uncinatis. H. Cliff. 139. R. Lugdb. 230,
GouiN Monsp. i s 8. Bèta Crecica Semine echmato. C. B,
Pin. 118. Proir. 57• Bèta Ciet, Setn. Spinofo. J. B. tlijl. II.
p. 962,
(*) Manwyvige Bloemen is wat duifter uitgedrukt; beter
ware ’ t gezegd Manwyvige Plant: dewyi zulks betekent, dat
dezelve Mannelyke en. Vrouwelyke Bloemen draagt, zynde
Cven t zelve dat anders door Atonoibia of* Eenhmzige bete^
kend wordt. Des de Bloemen van deeze Soo:t Tvieebeddig
Eenhuizig zyn , gelyk die van de volgende Twethuizig.
(24) . Rumex Flor, Dioicis , Fol. Lanceolato-Sagittatis,
Hamis patentibus. Acetofa tuberosa Radice. C, g. Pin, 174.
Qxajis tuberofa. Dod. pempt. 649,
* 409
een Baftaard - Soort van zou fchynen te zyn; IV.
doch de Ooren der Bladen gaapen van agteren AvD^ Lm
meer en de Stoppeltjes zyn langer: terwyl zy Hoofd-
veele Knobbeltjes aan de Wortelen hangende5*™*,
heeft. De Steng is opftaande en niet getakt >KiJ ri&*'
volgens den Ridder.
(25) Patich met Tweehuizige Bloemen en Piek- xxv.
vormige Bladen, die gevingerde Ooren
hebben ( * ) . veeideeü-
6e*
Op de Bergen van Toskanen, hetNapelfche,
als ook in de Levant , wordt de Groeiplaats
van deeze Soort gefield te zyn. De Vingerach-
tige verdeeling van de Kwabben der Bladen maakt-
ze zonderliDg.
(p.6') Patich met Tweehuizige Bloemen en lang- xxvr.
werpige Pylvormige Bladen. D it^ y “^*
Zuiuing.
( 2 5 ) Rumex F lo r . Dioicis F o l . Haftatis, Auticulis palmatis.
Acetofa minor erefta Lobismultifidis. Bocc- Mus. II. p. 164. T.
1 2 5 .
(*) lk volg hier de Spec. Plantarum: want Auriculis Uas-
tatis, geiyk het in Syft. Nat. Veg. E i. XIII. is veranderd,,
kjii niet dan een misfisg zyn.
(16) Rumex Flor, Dioicis , Fol. oblongis Sagittatis. Mat.
Mei. 50.9. H. Cliff. 130. Ups. 89, R. Lugdb. 231. Gouan
Monsp. 188. Ft- Belg. ioj. Fl. Suec. 295 , 318. Lapp. I30<
Kram. Auftr. 104. WEIG- Pom. Rug. 67. RE1G. Gedan. 103.
SCOF. Carn. 118. GeR. Prov. 447. TOURNB. Paris. 1. Raj.
Arigl. 31. Acetoia Praten fis. C. B. Pin. 114. Cam, Epit. 21 o.
VAR. 2. Florre albo. Tournf.In/l. 3. Oxilis crispa. J. B. llijl.
}b p. 990. Tabern. Ie. 440.4. Acetoia montana maxima. C.
g. Pin. 114. scheuchz. Alp. 29. j. Acer. moiiona iata
A d totundo f o l i o . B o c c . Mus. i 6 j . T . i 2 j ,
Cc s
IL Dï i a . VIII, STOK.