71 é TWA ALF'MANNIGE KRUIDEN.
IV. Deeze twee Soorten komen in Europa, de
'Afd eel i a atfte meest in de Zuidelyke deelen voor.
H oofd- Beiden zyn zy klein , doch de laatfte wint het
s t u k . jn kleinte, en wordt daarom ook wel de Kleine
Efnwy- fiyfopbiadige geheten. De eerde heeft de Steng
V^ ‘ een Voet of fomtyds een E lle , de andere dik-
wils maar een Handpalm hoog , zo C . B a ü -
ii i n ü s , door wieD het Kruid, onder den naam
van Hysfopifolia o f kleine Godsgenade, is af-
gebëeld , aanmerkte. De eerde heef t , volgens
den Ridder , leggende , de andere opdaande
Stengetjes en ongedeelde Bloempjes. Z y groei-
jen niet dan op vogtige Moerasfige plaatfen.
G I N O R A.
De Heer J a c q u i n heeft dit Gedagt benoemd,
ter eere van den Marquis G ijn o s i ,
Keizerlyken Gouverneur van Livoroo , door
wien de Kruidkunde aanmerkelyk bevorderd
werdt. H e f heeft een zesdeeligen Kelk en zes
Bloemblaadjes: het Zaadhuisje eenhokkig vier-
kleppig, gekleurd, veelzaadig.
i. De eenigde Soort ( i ) , daar van bekend, nam
. Gi”ora de Heer I a c q u i n aan Zand- en SteenigeOe-
v e r s ,o p ’tEiland Kuba,waar, en plukte er xyp
Zaad van in de Maand December. Het is , zegt
h y ,
m in u s . Ï IA R B . Ic. 773■ f . 2 . H y & fo p i fo l i* f . G r a t io la m in o r .
C. B. Pi«. 21*. Prodr. 108.
( j ) G in o t a . Syft. Nat. X I I . G e n . 605 . p . 3- 9- Feg. X I I I .
p . 3 7 2 . } A C ^ Amsr. 1 4 8 . T . i j l .
D o d e c a n d r i a . 717
h y , een zeer fraaije Heeder , die drie o f vier IV.
Voeten hoog opfchiet, zig verdeelende in glad-
de, ronde, Houtige Takken,welke Lancetvor- H o o f d -
mige, zeer kort gedeelde, gladde Blaadjesheb-STÜK*
ben van anderhalf Duim laDg en eenbloemige „}£ 0Mzr
Bloemdeeltjes. De Bloemen , hoewel zonder
Reuk, zyn zeer fraay , byna een Duim breed ,
hemelfchblaauw, met een rooden Kelk, en een
bruinrood Zaadhuisje, dat naar een gladde Bede
gelykt , met witachtige Zaadjes. De Ingezetenen,
aldaar, noemden het Aq/a del R io, dat
is Rivier - Roos.
A g r i m o n i a . Agrimonie.
Een vyftandige Kelk met een anderen omkleed
, v y f Bloemblaadjes en twee Zaaden op
den bodem des Kelks, zyn de Kenmerken van
dit Geflagt , ’t welk de drie volgende Soorten
bevat.
( i ) Agrimonie met gevinde Stengbladen, het r.
endelingfe gejleeld, en flekelige
huisjes. G em e e n e .
Dit
( i ) Agrimonia l o l . C a u l in i s p in n a t is , ia )p a r i p e t io la t o
S c c . Syfl. Nat. G e n . 6 0 7 . p . 3 2 9 . Peg. X I I I . p . 37* - Mat.
Mei. 221. H. Clif. 17s>. Ups. l i s . R. Lugdb. 240: GouAN
Monip. 2*8. GEB. Prov. +64. HALL. Helv. 407. Gokt.
Belg. 1 31 . Kram. Aufir. 132. Fl. Suec. 394.&C. E u p a to r ium
v e t e r u m C Agrimonia. C. B . Pin. 321. A g r im o n i a f. E u p a t
o r iu m . DO,D. Pompt. 2 8 . CAM. Epit. 7iC. GBON. Virg. 53,
74'
II, deel,’ VHÜU Stuk,
f1PHlH1
■
üf
e p 1
SmM!\
Êgm mü