IV» (5) Gipsminner met Liniaale Vleezige Bla.
Afdeel. , aan de Oxelen getropt en fpilrond»
H oofd-
«tuk. Dit Kruidje , in Spanje groeijende, bevindt
v. zig in de Europifche Kruidhoven , onder den
^r^r»w?naam van Saponaria, welken het in ’t Spaanfch
derigèSVe" te re8t voeren kan , wegens het gebruik,. dat
men ’er aldaar van maakt. In de Provincie la
Mancha, naamelyk,wordt de Wortel, die zeer
dik is en diep in den Grond nederfchiet, met
de Kleeders of het Linnen, dat men wasfchen
wil, gekookt, en verftrekt dus voor Zeep; wes»
halve de Spanjaarden het ook Jabonera, dat is
Zeepkruid heeten, zo L o e f l i n g verhaalt.
De Bloempjes, die wit zynmaaken ronde
Hoofdjes aan ’t end der Stengen.
T fl l 'ata ( 6 ) Gipsminner met Lancetvormig Liniaale
Getopte. fiaauw driekantige , effene , ftompe, eenzydige
Bladen»
Dit
( j) Gyp/ophila Fol. Linearibus , Axillaribus , confertis te-
retibus. I.o e ïl . ittn. 73. saponaria Gaule fimplici &c. tl.
CUjf. 165. R. Lugdb. 444. Saponaria Lychn. folio , Flosc.
albis. C. B. Pin. zo<s. Kalï vermiculatum albo globofo flore.
BaBK. Kar. 64. T. 119. Bocc. Mus.'11. T . 122.
(6) Gyp/ophila FoLLanceolato - linearibus &c. Am. Ar.nl.
III- p- 23. Saponaria Calycibus pentaphyllis Scc. lt. Goth.
2S2. Fl. Suec. 346. Gouan Monsp. 211. Sapon. Petalis ova-
tis &c. Ha l l . Gen. 117. T. 2. f. t. Caryoph. Saxitilis Fol.
Gramineis , L’mbellatis Corymbis. C. B. Pin. 21 r. Polygo-
num majus ereöutn anguftifolium. Mentz. Pug. T. 2. f. 2.
Lychnis Gypibphila. Gmel. Sib. IV. T. 61. f. I.
Dit Kruid , dat op Steenachtige plaatfen in IV, W. x _ , 1 1 A jpnjrwf
Gothland, Pruisfen, Languedok en Switzerland XI *
groeit, heeft een Houtigen Wortel, die een Hoofd-
Vinger dik is en geeft daar uit een tropje lange,8” n?’ ;
ronde, dunne Blaadjes, fchietende Stengetjes
van een of twee Spannen hoog ; wier top met
een dikke Tros van witte Bloempjes als gekroond
js. De geftalte is anders aan die van ft Varkens-^
gras gelyk»
• (7) Gipsminner met Eyrond Lancetvormige, .
de Steng h a lf omvattende Bladen. per/oHata.
Dootbladi-*
Volgens D i l l enius ' groeit deeze tot an*5®*
derhalf of twee Ellen hoogte: zo dat de Vierde
Soort, van anderhalf Voet, ten onregte den
bynaam van Zeer hooge of Allerhoogfte heeft.
De onderfte Bladen zyn als die van 5t Zeepkruid
, terwyl de boventten naar die der Lych-
nis gelyken. De Bloemkelken zyn KLokvormig
met Hoeken* De Groeiplaats is in Spanje en de
Oofterfche Landen.
(8) Gipsminner met Liniaale platte Bladen , vmii
ongebladerde Kelken , een gegaffelde Steng Muurigea
en gekartelde Bloemblaadjes.
In
f 7) Gyp/ophila Fol. ovato - Lanceolatis lêrai - amplexicau-
libus. Saponati» Fol. Lanceolatis &c. K. CM ff. i6 j. Spergula
jnultiflora &£. Di l l . Elth. 368. T. 276. f. 357- Gypfophi-
la tomentoia. Sp. Plant. 553. Linuin fylveftre latifolium, Fl.
albicante. Bark. Rar. 670. T. 1002.
(s) Gyp/ophila Fol. .Linearibus planis &c, Saponaria Cal.
pen