IV. Ia de Bosfchen van Siberie is deeze waargej
nomen door den Heer G m e l i N. zvnde Pha-
H o o f d - langium met Bladen van Wit -Nieswortel Kruid
s t u k . door A m m a n getyteid. Z y heeft twee, drie
o f vier Stengbladen van verfchillende grootte en
breedte. De Bloempjes komen yl aan een naakt
Stengetje voort en daar op volgen roode Besfen *
bevattende twee o f drie geelachtige Zaaden. *•
vin. (8) Dalkruid met Hartvormige Bladen.
ConvSlU-
*rJc{ï>i&- Ó it Kruid, dat men Eenblad noemt, hoe wel
het aan de Steng altoos twee Bladen heeft, is
door geheel Europa gemeen. By ons vindt men
het in ’t Haagfe Bofch, in Gelderland, Vriesland
en elders. Eerst komt, uit den Vezeligen
W o r te l, een enkele Steel met één Blad, waar
nog één o f twee aan de StcDg, die maar een
Handbreed hoog is , bygevoegd worden, zynde
.allen Hartvormig. De Bloempjes, die yl aan het
Stengetje Baan , fpreiden zig door den Ouderdom
laDgs hoe meer in de vlakte uit. Het draagt
roodachtige Besfen, die tweehokkig zyn , doch
gemeenlyk maar één Zaad hebben, dewyl het
andere misdraagt; terwyl die van ’t Salomons
Ze-
(s) Ctnv&llaria Fol. Cordatis. H. Cliff. n j . R. Lngdh.
26. Gouan Monsp. 177. Gek. F tov. 135. FI. Belg. 98, Fi.
Lapp. Saec. g , Kr am . Auflr. 97. G mf.l . Sif. I. p. 35. Liliana
convallinm minus. C. B. Pin. 304. Gramen Parnasfi.
C am. Epit, 744. inifolium. Dod. Pempt. zo$. Monophyl-
lon. Lob. lean. 303. Smilax unifolia humillima. T ouhnfo
lnjl. 654,
Zegel veelzaadig zyn. Dit maakt een merkelyk IV.
verfchil met de opgegevene K er merk en; hoe- 1 Fy ^ u
wel de Besfen , door haare Vlakkigheid voor Hoofiv
de rypwording, in de meefte Soorten daar aan8TÜK*
Afontgf,
voldoen.
A L o ë.
De Kenmerken, waar aan dit Gef lagt , da*
uit zig zelve kenbaar is , onderfcheiden wordt,
zyn een hangende Bloem ( * ) , die het Vrugtbe-
ginzel omvat en het Honigbakje in haar bodem
h e e f t ; de Meeldraadjes in het Kasje ingeplant.
Van dit CJeflagt zyn veele Soorten, meest allen
uit Afrika af kom B ig , in de Broeikasfen der
Liefhebberen bekend en tot de eerfle Soort kunnen
een menigte Verfcheidenheden betrokken
worden, welken ik zal optellen. L i n n a s u s
heeft de Soorten, elk op zig ze lv e, en volgens
de Bloemen , en volgens de Bladen , befchree-
ven, als volgt.
( 1 ) Aloë
f* ) Coralla tftEla, Ore pstklt, rind ik wel als Kenmerken
opgegevan, maar zulks is tegenftrydig , aingezien de
meefte Soorten van die Geflagt hangende Bloemen, hebben.
Ik geloof, derhalve , dat dit CorolUt inferee zal willen zyn ,
waar dooi hetzelve zig van ’t volgende blykbaarlyk onder-
fcheidr. Ook hebben zy allen geen uitgebreiden Mond. De
Amerikaanfche Aloë, die federt veele Jaaien doot haar bloeï-
jen in Europa zo veel gerugts gemaakt heeft, is ia ’ t volt
gende Geflagt geplaatst. z
II. DEEL. VIII. STUX'