IV.
Afdeel.
VI.
Hoofdstuk.
Tines wy-
vige.
til,
Heracleum
Sibiricunt.
SiberÜch-
„ Wegens de groene eenvormige Bloempjes
„ ( z e g t L i n n j e u s ) zonder ik deeze nu af
„ van het Sphondylium.” Daar moet dan, zo
het fchynt, in de bepaaling dereerfte Soort een
misflag zyn. De tegenwoordige, zegt zyn Ed.,
komt in Sweeden en Engeland voor s en dc
Smalbladige, welke J a c q u i n onder de Weener
Planten afbeeldt, fchynt ’er naauwlyks van
te verfchillen. Gedagte Verfcheidenheidis thans
hier t’huis gebragt.
(3) Heilkruid met Bladen , die uit vyf Vin-
blaadjes bejlaan , waar van de middeljlen
ongejleeld, en eenvormige Bloempjes.
De Scheeden der Bladen hebben van onderen
een digten witten Baard, in deeze Soort,
welke door G m e l i s is waargenomen, en de
Bloemen zyn groenachtig geel, beftaande uit ge-
lyke Blaadjes. Door gantfch Rusland kwam
dezelve hem ; als ook van de Jaik tot de Oby
Rivieren, in Siberie , zeer menigvuldig voor.
Men gebruikt ’er de Spruiten tot Moes en dc
Stengen, in kookend heet Water afgetrokken,
leveren Drank uit voor het Gemeen; wordende,
na de Gisting gekookt en dan van de Vermogen
Corollis oiniformibus. Mant. s7• Sphondyl, hltfutum Fol. an=■
guftioribus. C. B. Pm. 157. Prodr. 83. Riv. Pint. j. Sp!(On-
dyl. hirs. minus Fol. tenuiter laciniatis. Plu k . Phyt. T. 63.
f. 3. ]ACQ. Vind. 217. T. 2, f. I , 2.
(3) Hfraslctn Fol. pinnatis, Foliolisquinis &C. Mant. 334.
ff. Ups. 6j. Paftinaea F®1. (Implidtei pinnatis &c. Gm ï Im
genden zelfs niet verfmaad. Het groeit eens W.
Mans laDgte hoog. Afdeel,
rx , , Hoofd«
f4) Heilkruid met Bladen , die uit vyf V in -n u t .
blaadjes bejlaan, waar van de middeljlen tv.
ongejleeld, de Bloemen geftraald.
Groot-
Onder deezen bynaam betrekt Li t ïNJEus
hier het Kruid, dat G m ê l i n van de Oby
Oostwaards tot aan Kamtfchatka vondtgroeijen,
en het welke die Kruidkenner zig fchynt verbeeld
te hebben tot het gewoone ruige Beeren-
klaauw te behooren. Het verfchilde echter van
het Duitfche Kruid deezes naams, zo hy erkent,
door een grooter Gehalte, welke het in de Tuinen
behieldt. De Steng van ’t zelve was dikwils
ook van eens Menfchen hoogte, en de Kroon,
zeer groot zynde, hadt vyftig o f meer Steelen
van kleine Kroontjes, die hy uit tien Steeltjes,
o f daaromtrent, famengefteld vondt. De Steng,
Takken en Bloemfteelen waren altemaal ruaw,
door ltyve Haairtjes : de Bladen van onderen
Wollig,
De Rusfen op Kamtfchatka, zegthy, nocmen
(■ 4)Hirackum Fol. pinnatis Sec. Herael. Foliolis palmatii
ferratis. h. Cliff. 103. R. Lugdb. 113. Panax Sphondylii folio
f. Heracleum. C. B. Pin. 137. Heracleum Fol. pinnatifidis.
Gmei.. Sib. 1, p. 213. Panaces Heracleum f. patius Spondy-
lium alterum. Dod. Pempt. 307. Sphond. mijus f. Panax Heracleum
quibusd. Tqurnf. lnft. 320. BOE&K. Lugdi. I. p
<5(5.