IV. *t Kreupel bofch, zeer gemeen. Men betrekt’er
Afdeeï. t0£ ^ ^et jeuwe Marilandfche Bezemkruid van
Hoofd- P l u k e n e t. Hec is een Kruidje , dat regte
•tuk. gearmde zeer Takkige Stengen heeft die Sappig
vigt’. fWy' zyn, met Kleine E ’svormige Blaadjes en geele
Bloemen, des morgens alleen bloei jende, waar
op eenfpits, rood Zaadhuisje volgt, met kleine
Zaadjes gevuld. Men noemt het ’er , in ’t Ei>
gelfch , Ground - Pins , volgens C lay tonüJ
Het is zeer verzagtende , en dient, gekookt
zynde, Papswyze opgelegd, tot Geneezing van
OntfteekiDgen en Kneuzingen.
Tot de Vierwyvigen overgaande, is daar van
het eerfte Geflagt.
P a r n a s s i a . Paraas - Kruid.
Dit heeft den Kelk vyfdeelig, met v y f Bloemblaadjes
en v y f HoDigbakjes, die Hartvormig zyn,
op de kanten gehaaird met Klootronde Topjes:
het Zaadhuisje vierkleppig.
x. Maar ééne Soort komt ’er in v o o r ( i) , wel-
p?T”asf,a ke den naam van Gras falujtrts. van P ar nas °gevoerd
Moeiasfig. heeft, hoewel de Bladen geenszins Grasachtig
zyn. Evenwel is het, door geheel Europa, by
dee-
( i ) Parnasfia. Syji. Nat. XII. Gen. 381. p. 211. Veg.XMX.
Gen. 3S4. p. 2+7- H. Cliff'. 113- R- Lu%ctb. 420. Gouan
Mmsp. 1S6. Gek. Prov. 430. VAILL. Paris. TOOKNF. env.
FJ. Saet. Lapp. Belsr. &c. Gramen Parnasfi albo fimplici flore.
C. B. Pin. 309. Giamen Parnasfium. Dod. Peapt. 364. Parnasfia
paluftris Se vuig. Tournf. 24S. Pyrola rotimdifolia pa-
tuftris. MOKlS. Hift- XII. P- Soj. S. 12, T. Ia, f. 3.
deezen zonderlingen naam bekend, groei jende ^ IV.
alom op Moerasfige plaatfen of vogtige Velden. Vi.
In onze Nederlanden komt het overvloedig in Hoofd-
fommige Hey - Valeijen en aan den Duinkant5™ 5'
voor: want (tinkende Poelen of brakke VVate-rjJ.
ren bemint het niet. Eenige Duitfchers noemen
het ook Weisfer Leberblumen en de Uplan-
ders, in Sweeden, Sldtterblomjier, zegt L in -
n m ü s. Het is aldaar, in vogtige Velden, zeer
gemeen , inzonderheid op de Laplandfche Bergen
en in de Wildernisfen , welken het door
zyne fraaije Bloemen zeer verfiert.
De gedagte naam zou van een Kruid, op den
Berg Paraas groeijende, waar D i o s c o r i d e s
Klyfachtige Bladen aan toefchryft, af komftig
zyn. De Stengetjes, die maar één Blad hebben,
van gedagte figuur, *t welk zy als doorbooren ,
zyn een Voet lang en doen het dus eenigszins
naar Gras gelyken. Ieder heeft op den top een
Bloem, die vry groot is , wit van Kleur en aangenaam
van Reuk. Het maakzel der Bloemen is
van binnen zonderling en door T o u r n e f o r t
taamelyk wel in Plaat gebragt. De Bloemfteng
draait zig een weinig om, en de Meeldraadjes,
eerst het Vrugtbeginzel digt befluitende, breiden
zig vervolgens uic,
E v o l v u l u s . Kruip- Winde.
Dit Gefiagt verfchilt van de Winde dooreene
Raderachtige, vyfdeelige, niet Klok vormige maar
platte Bloem , die een vy f bladigen Kelk heeft.
Het