IV.
A fdeel.
VI.
Hoofdstuk.
Tweeuiyvip.
Hunne Afbeeldingen komen, wat,het Loof aangaat
, nagenoeg met elkander, en met het gene
dat ik gedroogd bezit, overeen; maar zy vei;-
fchillen aanmerkelyk ten opzigt van den Wortel,
welke’s W inters, door het afrotten zyner Vezelen
, op ’t Water dryvendet, zig byna als een
Raap vertoont; doch in de Zomer, wanneer
het Gewas in groeyftaat, veel gelykt naar een
Sellery-Wortel, als hebbende verfcheide dikke
Vezelen aan een kort Hoofd. Hy is overdwars
geringd; doch heeft in ’t eerfte geval die Ringen
veel zigtbaarer dan in ’t laatfle : gelyk men ,
de Afbeeldingen vergelykende, kan zien. Van
buiten is hy gedachtig, van binnen geheel wit
van Kleür en heeft een niet onaangenaamén
Reuk, wanneer hy frifch wordt doorgefneeden,
geevende ook een Melkachtig Sap uit, dat volgens
den Heer S c h w e n c k e zoet is. Ik heb
het niet geproefd, maar bevond, na dat hy een
Etmaal, dus doorgefneeden,, buitenshuis gelegen
hadt, dat hy van binnen geheel geel was geworden,
en het Vogt Harftachtig rood, met
een affchuwelyken Stank (*)♦
Hier uit kan men begrypen , dat deeze Wortels
genoegzaam aanlokkelyk zyn voor ’t Vee en
onkundige of hongerige Menfchen, inzonden
heid
(* ) Van die verandering , buiten den Stank, maakt Wep-
ÏER ook gewag , en dit zal de reden zyn, dat J. Bauhi-
nus van den Wortel zonder bepaaling zegt: gekwetst zynde ,
geeft hy een rosachtig Sap uit, feherp van Smaak,Yid. RAJI
heid , voor Kinderen , die , al wat aangenaam IV.
fmaakt, gereedelyk ten lyve flaan. Van derzel-
ver -kwaade uitwerkingen vindt men by de Ou- Hoof'd -
den niets aangetekend : misfchien om dat z y STUK*
weinig of niet groeit in de Zuidelyke deelen Dwn,a'
van Europa. Zelfs zyn de Vergiftige Eigenfchap-
pen, daar van, aan die onderzoekende Genees-
heeren C l u s iu s , D odonjeos en L o b e l ,
niet bekend geweest (*). Ik fpreek van de Water
- Scheerling in *t byzonder. S i mon P au l -
l i , Geneesheer te Roftock in ’t Mecklemburg-
fche, niet ver van de Oostzee , was misfchien
de eerfte, die van de doodelykekragt der W ortelen
van dit Kruid, in Noorwegen Sylencebbar
genaamd, gewag maakte ( f ) . Aan een Watermolen
by Koppenhagen waren eenige Menfchen,
door het eeten der in Schyven gefneeden Wortelen
, geftorven. De vermaarde W ep fe -
r u s gaf een aanmerkelyke Hiftorie hier van
aan
(*) Van het Geelfappige Vefgift van bet Dtuivebloem
(Oenanthe Suceo viro/o Crtceo) , dat zeer ten onregte hier mede
verward wordt door Doéèor Mead , (op aanleiding van
Wepfeuus ,) hebben zy iets geweten, en de Land - Scheerling
was hun bekend.
( t) In zyn Werk genaamd Quadripartitum Botanica», de
eerfte maal te Roftock uitgegeven in ’t jaar 1640, en aldaar
Clasf. III. de Cieata. p. z63. ’t Woord betekent Punten van
Schoenmaakers Elfen zegt LinN/EUS , die het, in Noorwegen
zynde, bevonden hadt onze Water - Scheerling te zyn. Misfchien
is die naam van de Kuiltjes of Putjes, die’et in de
Kringen van deezen Wortel zyn , als of zy ’er met een Els
in geftoken waren , oirlpionglyk.
K j