rv.
A fdeel.
vr.
Hoofdstu
k .
•Tweewy•
aan ’t licht. By gelegenheid dat, in ’t laatje
van Maart des Jaars 1670, in eene Berg-Vlakte
daar de Bronnen van den Donau zyn, twee
Jongens en zes Meisjes , famen tegen den Middag
uitgaande , van deeze Wortels , door het
trappen der Beeften op den Oever Van een Beek
bloot gemaakt, aten; waar van zy zeer zwaare
Toevallen kreegen, zynde de beide Jongens, die
het meest daar van genuttigd hadden, binnen
één of twee Uuren tyds geftorven , doch de
Meisjes her field geworden. Het Volk, aldaar,
kende, voor dien tyd, de doodelykeUitwerking
van dit Kruid niet: offchoon zy willen dat het van
de Beeften niet genuttigd werdt; maar fchreeven
’er tóen het Verlies, dat zy van hunne Varkens
voor eehige Jaaren geleeden hadden, aan toe';
Weshalve dit Ontüig door hun, vervolgens, zo veel
mooglyk, werdt üitgeroeid.
Dè Toevallen, hier door in Menfchen Veroir-
zaakt wordende, zyn ; Duizeligheid, Maagpyn ,
Zwelling Van den .Buik, de Hik, Walging en
Braakluft , met zwaare Stuiptrekkingen , fluitende
de Tanden vast op malkander, zo dat
de Mond niet dan met het üiterfte geweld kan
Open gebroken worden: het Hoofd trekt agter-
över en het Bloed loopt fomtyds tot de Oo-
fen ui t : waar op , iDdiën de Lyder geen ver-
iigting krygt, door het ingenomene uit te braa-
ken, gemeenlyk de Dood volgt, en dan loopt
’er een groermehtig Slym uit den Mond van I
Niet alleen de Wortel, waar ook hetKruid, IV.
heeft die nadeelige Eigenfcbappen (*). Men Afdeel.
vindt door den Heer L i n n m u s aangemerkt, Hoofd*
dat de Inwooners van Tornea (f_) en de na-5TÜK*
buurige plaatfen in Lapland, toen zyn Ed. zig
aldaar bevondt, hem klaagden over eene Sterfte
onder ’t Rundvee in fommige Velden, inzonderheid
aan de Rivier gelegen; alwaar de Water
- Scheerling in menigte groeide, die derhalve
door hem voor de oirzaak van deeze Sterfte
gehouden we rdt: want andere Landftreeken
waren daar van bevryd. De Toevallen verzekerden
hem nog meer daar van: alzo die Beeften
de Büik fterk opzwol, dat zy met Stuipen
bevangen werden en afgryzelyk bulkten, eer zy
ftierven. DrieKoeijen,in’t jaar 1744 ,teRoslag
in Sweeden, aan den Oever , een menigte van
deeze Wortels vindende, die ’er van elders ge-
bragt of door ’t Water bloot gemaakt waren,
vraten dezelven op en ftierven (J.). Eenige
Die-
(*) Ook het Zaad, zegt de Hoogleeraar Schwehcke , in
zyn Ed. Verhand, bl. 45: maat ik vind daar van , zo by
hem , als by anderen , geen Proeven.
( t ) Tornea is geen gedeelte van Lapland, gelyk aldaar,
bladz. 41 , gezegd wordt, maar een Vlek of Stad.
( I ) Flor. Snee. p. 84. De Heer SCHWENCK* heeft uit dit
zelfde Verhaal opgérnaakr, dat het vier Osfen waren, en dat
de Hoeder wede ftierf. LiNNfiUS zegt , JBoves prafiantisfimt
ttes, die met den Hoeder of Dryver naar de Smidfe gingen,
waarfchynlyk om gebrand te wtosden , en fpreekt van het
laatfte niet.