IV.
AïdeëL.
xi.
H oofd»
stuk.
‘Tv.eevjy-
vü, f»
De gewoone Tuin - Anjelieren , die men in ’c
Franfch Oeillets , in 'c Engellch Pinks, in ’t
Hoogduitlch Naglein of Nelksn, en in’tNeer-
duitfch Giro fels of Nagelbloemen heet, maaken
deeze Soort uit. De Latynfche naam Caryophyl~
lus komt met dien der Kruidnagelen overeen ,
wegens den aangenaamen Reuk , en des wegen
worden zy , van de Italiaanen, Carofoli genoemd
: doch dat de Anjelieren dien naam van
de Kruidnagelen bekomen zouden hebben , gelyk
men gemeenlyk fielt, is my zeer onwaarfchyn-
lyk; alzo zy in ons Wereldsdeel zekerlyk eer
bekend zyn geweest, en van de Arabieren Co-
runfel geheten worden. Men vindt ’er by de
Autheuren , onder den naam van Betonica of
Veionica Cor onar ia, , gewag van gemaakt , en
onder dien van Flores Tunicce , naar het Herba
Tunica van Dioscqripes, komen zy in de
Apotheeken voor. De meeften echter noemenze,
in’t Latyn, Qcellus Damascenus of Barbaricus,
deels ziende pp de gedaante der enkelde Bloemen,
deels op derzelyer afkomst.
De geleerde R a y f ie l t derzelver Natuurlyke
Groeiplaats in Itaüe ; anderen ook in Switzer-
land en in de Zuidelyke deelen van Vrankryk.
*t Is zeker dat men aldaar dc enkelde roode Anjelieren
, uit welken, waarfchynlyk, de anderen
door de Tuinicrkonst Yoortgekweekt en ver»
me-
Caryophylltis fy!v. biflorus. C. B. Pin• Z09. Pndr. lof.. Car.
fyly, flor. njbro inodoco Scc, Seq. Per. 435. T. 7. f. 3.
nienigvuldigd zyn,wild groeijende vindt. Deeze
zouden Reukeloos zyn, volgens den Rid- F°£u -
der, hoedanigen de Heer S eg uier omftreeks Hoofd-
Verona vondt; doch het kunnen die, welke
JB A u h i n u s Wilde tweebloemige Anjelier noem- ‘syn,a’
de, met Stengctjes van een Handpalm hoog,
niet zyn, en de aangehaalde van den Heer
Hall er heeft één, twee of drie, groute,
welriekende, Rooskleurige Bloemen, aan t end
der knoopige Stengen. Die Kruidkenner acht
bet ook waarfchynlyk , dat dezelve dé Vader
der meefte Tuin - Anjelieren zy. Hy groeit ’er
op Steenïge plaatfen.
De geflalte der Anjelier - Planten is té bekend
en te veranderlyk, om daar,op ftaan te blyven.
Gewoonlyk groei jen zy, tot omtrent twee Voeten
hoogte ; doch, fommigen worden door Konst, op
eene verbaazende wyze verhoogd en Heefterachtig
gemaakt. De Bloemen, in de Wilden
enkeld, krygen door kweeking een ongemeene
volheid van Bloemblaadjes, zwaarte van Bloem,
fraaiheid van Kleur en lieffelykheid van Reuk.
Men behoeft , daar omtrent, de Tuinen der
Bloemiften flegts te raadpleegen. Ook vindt men
een verbaazende Verfcheidenheid van de raar-
ften derzelven, die het Oog verrukt, met Natuurlyke
kleuren, by Weinmann op agt
Plaaten vertoond (*). Zo groot is die Verfchei
-
(*) WF.INM. Kruiib. PI. N. 331 tot N. 3 35-
Oo j