IV. aan ’ t end b e z e t , paarfchachtig .van Kleur*
Vn. D i l l e n i ü s verbeeldt z ig , dat de Lymerig*
H oofd» heid der Bladen, Waar C omme l y n van fpreekt,
stuk. Chier tot een bynaam gebruikt,) betrekkingheb-
^Een-ay- ^ Qp ^erzelver § ap . want aan het G ew a s , van
buiten , hadt hy geene Kleverigheid kunnen
waarneemen*
. C?) Aloë m et geaairde tweelippisre B loem en, de Alobpami* j-ï o *
la. bovenste L ip reg tst o p , de onderjle omgekromd.
Aloë m et vergaarde W ortelbladen $
die E yrond E lsvorm ig g e fp itst en gedoom d
zyn .
Margari- T o t deeze Soort worden , inde cerfce plaats *
ï,paatidtaa- de G epaarelde A loës t’huis gebragt, dat is de zogende.
danigen, die de Bladen met witte W ra t ten ,a ls
met Paarlen , begroeid hebben j hoewel zulks
maar in de jonge Bladen plaats hee ft:-want ge-
dagte Wratteö zyn op de oude Bladen groen*
Men
f7 ) Alei'Vlor. Spieatis bilablatis 6tc. Aloë Föl. aggregatis
Radicalibus Sec. &, Aloë Foliis ovato - fubulatis &c. II. Cliff.
131. R. Lugib. 24. Aloë Afr. Folio in fummit. triang. Mar-
garitifera. Comm. Hort. II. p. 19. T. io. Aloë Afr. Mar-
garitifera. Brabl. Succ. 3. p. 1. T. 21. (8. Aloë Afr. Marg.
minor. Comm; uts. T. i i ; D iti» Elth. 19. T. ifi. f. 17. Oé»
----- - minima. Comm. Pr&l. 43. Dil l . Elth. Ibid. T. 18.
•- Aloë Afr. humilis Arachnoidea. C omm. Pral. 78. T. 27.
j . Aloë Fol. ovato - laneeolatis Carnofis &c. H. Cliff. 131.
II. Ups. 86. R. Lugdb. 24. GouAn Monsp. 181. Aloë Afr.
minima atroviridis, Spinis Herbaceis numerofis orriata. BO E nH .
Lugdb. I I . p . T . 1 3 1 . B S A D I i. Sueti 3 . p . 1 1« T i 3« i
Men heeft ’er een Groote van , als ook een IV.
Kleine en een Allerkleinftej verfchillende d e e -AFDEEL*
ze allen byna alleen in de Grootte van ’t G e -Hoofd-
was en van de Paarlachtige Wratten. In d eSTÜK‘
Groote werdt het Sap, in de Hortus Medicus£" " ** *
alhier, door wylen den Hoogleeraar C o m m e -
I.YN z o e t , in de kleine Zoutachtig bevonden.
D e Bloemfteng is in allen rond, maar in de
Groote Takkigst en draagt in allen groenachtige
Bloemen met eenig paarfch , naar die van
enkelde Hyacinthen gelykende.
Wegens de overeenkomst der Bloemen js Arachnoi*
hier ook een zonderlinge Aloë betrokken, d ie * sP;nne-
men in t Franlch a P a tte s d?A raign ée noemt,P°0t*
dat is Spinnepoot. De Bladen zyn Lancetvormig
Eyrond , V le e z ig , aan ’t end driekantig
en met een menigte van weerlooze, flappe
witachtige Doornen b ezet, die ’er gezegden naam
aan geeven. D e Plant is klein en geeft op zyde
een Bloemfteng u it, fomtyds een Voet,fomtyds
twee Voeten hoog en hooger : zynde van ver-
fchillende dikte en met een dergelyke A a ir, als
een Hyacinth, praaiende. Het Sap der Bladen
is Smaakeloos.
D e U varia , ook tot dit Geflagt betrokken
geweest, thans in dat van A letris g ep la a ts t,za l,
om dat de W o r te l, ten minfte die van de Eer-
fte Soort, Bolachtig i s , en wegens de gelykheid
der Bloemen, onder de Bolplanten befchreeven
worden.
Behalve een Bonte A lo ë , met L in iaa l-La seet