IV.
A fd e e l ,
V I I .
H o o f d s
t u k .
Drievi'j'
vi&e.
VÏT. Rum ex
jfözyptius.
Egypte
fchc*
vm.
DintatuS.
G e r a n d e .
allen K orreldraagende, de Bladen L an cet-
vormig.
Deeze , ook ih Virginie groeijetide , is een
■ zeer Takkig Plantje , van een Span hoog, met
Lancetvormige , gedeelde, gegolfde, gladde,
effenrandige Bladen, terVfyl de Klepjes der Bloemen
wederzyds drie lange Tandjes hebben,zyn-
de allen gedekt met groote bleeke Korreltjes.
(7) Patich m et tweefl. BI. de K lepjes driedeellg
geborfteld, 'het eene K orreldraagende.
Deeze h e e ft , aan de Klepjes der Bloemen ,
zeer lange BorfteJachtige Tandjes, waar door
de Zaadhuisjes zig als gebaard vertoonen. De
Groeiplaats is gefield in Eg yp te , alwaar F or s -
KAOHt een Soort van dit Geilagt vondt, met
gebladerde Aairen, welke eenigszins naar deeze
fcheen te gèlyken. Hy heeft ook dé voorgaande
en volgende, aldaar of in Arabie, Waargenomen
( * ) .
(8 ; Patich m et tweefi. BI. de K lepjes allen g etan
d en K orreldraagende; de Bladen L a n cetvorm
ig.
Thans is deeze, ook uit Egypte afkomftig, van
de
(7) Rumex Flpr. Heimaphr. Sec. H. Ups. 89. wach. Ultr.
391. Lap. jfEeyptiacuin aniiuum , Parietaiis foliis Sec. Ti l l -
Pis. 43. T. 37. f- I.
(*) Flor. jEgypt. Areb. p. 76.
(») Rumex Flor. Hermaphr. &c. Lapathum ^Egypt- Capfol.
feminis albi & erena«. Dil l . Eftb. 591. T. 15g. f. 131.
de voorgaande afgezonderd , doordien z y de IV,
Tandjes geenszins B orftelachtig of langer dan de
Klepjes h e e f t , en van de Zesde Soort, wierHoofd-
Tandjes E lsvorm ig zyn , door L an cetvorm iges™ *
Tandjes. Het komt hier dan op een zeer fyne
onderfcheiding aan: terwyl de Bladen , in alle
drie Soorten, Lancetvormig o f langwerpig zyn.
De Bloemen kwamen in de Upfalfche zydelings
voort; in die van D i l l e n i u s Kranswyze om
de Steng, die gebladerd was en geaaird, anderhalf
of twee Voeten, in die van den Upfal-
fchen Tuin maar een Span hoog. Naar alle ge-
dagten zal in de Patich, welke in Egypte en
Arabie groeit, niet minder Verfcheidenheid plaats
hebben dan in onze Wilde Patich. Immers de
gemelde, van den Heer FoRsKAOHLin Egypte
waargenomen, welke hy C m ofu s noemt, ver-
fchilde zeer in de deelen der Vrugtmaaking.
De Kelk van deeze hadt maar.twee Blaadjes Rumex
en de Bloem beflondt uit twee getande Klepjes, GëVtom-
waar van het binnenfle grootst. De Klepjes wa-de'
ren v y f o f zeventandig. ’t Getal der Meeldraad,
jes was vier , der Stamperen twee. De Stempel
was in vyven verdeeld , het grootfle Klepje in
de Vrugt Korreldraagende. Het Kruid, dat hy
in December aan ’t Kanaal by den Tuin van
Ibrahim Bey, te Kairo , zag bloeijen en Vrugt-
draagen , hadt een leggende ronde, roode Steng,
van anderhalf Duim dik (*_) , in een Aair uit-
100'
( * ) Hy z e g t a l te e n ly k , fesquipoilicaris ; d it k an , myns
o o rd e e ls , n ie t dan de d ik te b e te k en en . B b 5
II. Deel. v u i . stuk.