Sff mWipT II 1
r 1
SS*
■1 ii 1iK I
k I F
1
II 1 I j l l
1 i i
lill
11
1 iE i
1 1
1 '’É
1 J]
IV. Op Bofchachtige Velden van Europa en Ka-
nada groeit deeze , die men gerneenlyk Pluis.
Hoofd- Anjelier of Pluimpjes noemt; om dat de Blaad-
stuk. jes ,.']uisac!)tig verdeeld zyn. De Franfchen
jTwwwjr heetenze l’Oeillet a Plume ; de Duitfchers Fe-
der - Nelcke. Het is een klein Grasachtig Zood-
je , van lange fmalle doch Zeegroene Blaadjes,
’t welk dunne Stengetjes uitgeeft, met Bloemp.
jes vah verfchillende Kleur,enkeld of dubbeld,
aangenaam van Reuk.
XIV.
Dianthus
fupertus,
ïrsgtige.
(14) Anjelier met gepluimde Bloemen. de Kelk-
fchubben kort en /pits ; de Bloemblaadjes
Ha air achtig fyn verdeeld ; de Steng regt-
opflaande.
Deeze, by fommigcn als eene Verfcheiden-
heid van de gewoone Pluis - Anjelieren aange.
merkt, groeit wild in Vrankryk, Duitfchland,
Deenemarken , Sweeden, enz. Zy heeft den
bynaam van Pragtige, in ’t Hoogduitfch Hoekmuth,
talis mnltifidis. EL Lnpp. 170. 11. Cliff. 174. R. Lugdb.
443. Car. fylv. Flore laciniato , fine Cornicuiis odoro. C.
B. Pin. aio. Car. fylv. V. Sp. alia. Clvs. LH ft- I. p. 184.
PANN. Ic. p. 3 20. Caryophyllus minor. Dod. Tempt. 174.
Snperba alba. Lob. Ic. 430.
(14) Diar.thus Flor. paniculatis 5cc. Jacq^ Obs. 40. T.
T. 23. OED. Dan. 57S. Fl. Snee. H. p. 383- Kram. Auflr.
121. Ger. Prov. 410. Am. Asad. IV. p. 272. HALL. Helv.
382. Tonica montana altislïma |Flor. ten. laciniato. RuPP.
P*n. II. p. l i s . Car. fimpi. alter flore. laciniato odoratisfi*
mo. C. B. Tin. 210. Car. fylv. VI. Cl c s . Hift. I. p. *84»
PANN. Ie. p. 32j. Car. mmor alter. DOD. Tempt, 173. Sa*
petba Aaftriaca Clufii. Lob. Ic. 431.
muth, wegens haaretrotfe Vertooning en hoog* IV.
te van Gewas. Men vindtze door den Heer XI- *
J a cQöin fierlyk afgebeeld , die aanmerkt, Hoofd-
dat zy zig zeer wel laat aankweeken. Hyhadt-STÜK*
ze, in een Winterhuis te Weenen, van Au- ’sym ’
gultus tot February des volgenden Jaars, zien
bloeijen; inmiddels haaren zeer aangenaamen
Geur , inzonderheid by avond , verfpreidende.
Het een en andere maaktze zo beminnelyk,
dat de Franfchen haar la Mignardife tytelen.
Zy heeft , volgens den Heer Ha l l e r ,
Stengen van een Elle of hooger, die wit zyn,
eerst leggende dan opflaande, met Grasachtige
Bladen van anderhalve Lyn breed. Op den top
der Stengen komen lang gefteelde Bloemen
voort, wier Kelk twee Kleine Schubbetjes heeft
en dan twee paaren van maatig gebaarde Schubben.
De Kleur der Bloemen is doorgaans wit,
doch ook Vleefchkleurig of paarfch, met een
groen Naveltje dat gehaaird is , en de Zaadhuisjes
zyn als in de gewoone Anjelieren.
* * * Met eenbloemige Kruidige Stengen. xv
Dxanthu%
(15) Anjelier met byna eenbloemige Stengen; Aren*?as'
de Kelkfchubben Eyrond Jlomp; de Bloem- Anjelier.
blaadjes veeldeelig, de Bladen zeer fmal.
In
(15) Diantbus Caulibus fubunifloris Sec. Fl. Belg. 119.
Fl. Snee. 343 , 3S4. Gouan Monsp. 214. GER. Prov. 411.
Dian'h. Caule fimplici unifioro. Mqnn. Obs. 132. Car. fylv.
hutuüis Flor. unico. C. B< Pij), »oy. C v- fy!r. primus.
C lvs.