7ü4 T WAALFM ANNIGE KRUIDEN,
A f d e e l .
x».
Hoofd.
STUK.
Driewyvige.
Van di£ Kruid heeft de Latynfche benaaming
der geele Kleur ('luteus) haare afkomst. Moog-
lyk zal het die , op fommige plaatfen , vry hoog
uitleveren ; dewyl men haar met Saffraankleur
verward heeft (*_). Hedendaags hoor ik niet dat
de Wouw tot verwen gezogt wordt, zegt de
Heer H a l l e r ( f ) . ’t Is ondertusfchen zeker,
dat menze hier te Lande, en zelfs in dee-
ze Stad , nog dikwils b e z igt, om een geele
Kleur te geeven aan de Lakens en Wollen Stoffen
; gelyk men ook , wanneer dezelven eerst
blaauw geverwd zyn , die dan door het Afkook-
zel groen maakt; kunnende dus , gelyk J. B a u»
h i n d s z e g t, twee zeer verfcbillende Kleuren
uit een zelfden Ketel haaien. Ten dien einde
worden de gedroogde Bloemfteelen van dit Kruid,
dat men daar toe- op Akkers teelt, met Aluin
gekookt. De Wouw , die klein en roodachtig
is , geeft meer Kleur dan de groote en donkergroene.
De g en e , die in ’t zwarte v a lt, o f
fchimmelig is , als vogtig of onryp ingezameld
zynde , is de flegtfte van allen en geeft een
blaauwe Kleur.
Men verwt, zo wel Zyde als Wolle, geel en
Citroenkleur met dit Kruid, waar van Jaarlyks
ter waarde van duizend Daalders, ten dienfte
van
(*) D m z e g t V i b g i l i u s :
lp ( è f e d in Pra tit A r ie s j a m fu a v em b e n t i
M u r i c e , j a m 'C r o c e o m u t a b i t V e lle r a L u t o .
( T ) iVö» auiio noflrt tempre a Tinïïoribui rejuiri. H E L V ,
H ts .
D o d e c a n d r i a . 725
van Sweeden, uit Vrankryk gehaald werdt, daar IV.
men de Wouw meest teelt; hoewel zulks ook
by Kent in Engeland en op eenige plaatfen in Hoofd»
de Nederlanden gefchiedt. Sedert twintig o fSTUK'
dertig Jaaren zyn ook Plantagiën, daar van, by r,^ n,a'
Lund en andere Steden in Schónen aangelegd,
die reeds veel opgebragt hebben. Best wil zy
voort in Zandige Aarde en moit jaarlyks worden
gezaaid , bloeijende in ’t volgende Jaar,
wanneer menze, in ’t midden van het bloeijen,
fnydt en droogt. In heeter Gewesten is het
droogen naauwlyks noodig (*).
( 2) Neerzet met Lancetvormige gegolf de Haai•
riste Bladen. canesctns.
b ■ 'G r y s a c h -
Dit heeft een overblyvende Wortel. De Stengtlg*
is een Voet hoog, opftaande, bezet met witte,
Haairtjes- en Takkig. De Bladen zyn ongefteeld,
Lancetvormig,' met een Haairigen Kie l, zonder
Tandjes, gegolfd. Aan ’t end groeit een Tros van
witte Bloemen , met elf geele Meelknopjes én
zes Vrugtbeginzels, zittende op een gemeen
Stammetje.
Neerzet wet Liniaale Bladen, aan den voet
getand y en vierwyvige Bloemen.
O n
in.
GlAuca.
Z e e g ro en #
(* ) Stokbotms. Verhand. X V I I . B an d . 1757- P- I ° 7-
(2) jRefeia lo l. Lanceolatis undulatis pilofis. Syjl. Nas.
Ver. XIII. , .
( 3) Refeda F o l . Linearibus B a ( ï dentatis, F lo r . tetragynis.
R e f e d a L in a r i x fo ü i s . C . B . Pi*. 1 0 0 . Prodr. 4 1 . B U B S . IV .
Z z J -