IV. a f; ftellende het als een Wilde Soort van Steen-»
Afdeel. van Steen zaad voor. De Groeiplaats isinltal iq,
H oofd* Yrankryk , Duitfchland , op drooge Velden.
STUK.
ii. (2 ) Stellera met Lancetvormige Bladen en vyf-
deelië s Bloemen.
Buikbiadi- De bynaam Chamcejasme is de naam, welken
de vermaarde G m e l i n aan dit Kruid, door
hem in Siberië ontdekt , gegeven hadt. Het
komt in Gcftalte taamelyk met de kleine San«
torie overeen; doch uit éênen Wortel fchjeten
wel van twintig tot dertig Stengetjes, die dun
en zwak zyn, doorgaans minder dan een Voet
lang. Die Wortel is ook groot en zonderling.
Van boven dikwils dikker dan een Duim, verdeelt
hy zig gemeenlyk in twee Wortelen van
een Voet lang en van eene zo zonderlinge ge«
daante , dat men in fommigen de figuur van |
Onderlyf van een Menfch waarneemt, even als
in de Wortel van het Mandragers Kruid, Hy
bezit een aanzienlyke purgeerende hoedanigheid
: want twee Scrupels , daar van * na ’t
droogen fyn gewreeven en met Honig gemengd ,
deeden een flerk Menfch v y f o f zes maal afgaan
en twee o f driemaal braaken, doch zonder be-
naauwdheid o f aanmerkelyke Buikpyn: ’c welk
wylen de Heer G m e l i n zelf hadt byge«
woond,
On-
' (2) Sttlkra Jol. Eanceolatis; Floribus quinquefitjis. Am.
A'.aA. I. p. 400. Chamacjasme lUdice Mandragora:. Amm,
Ruth. p. 16. T. 2,
Onder de Tweewyvigen van deeze Klasfe i s , IV.^
het eenigst overgebleeven Gellagt, dat my nu IXnog
te befchryven ftäat, genaamd Hoofd-
M o e h r i n g i a . P 'z r
wa%
Naar den niet minder vermaarden Kruidkenner
deezes naams , Geneesheer te Jever in Oost-
vriesland en Lid van de Keizerlyke Akademie, door wien verfcheidePlanten, in derzelver Verhandelingen
, omftandig befchreeven zyn.
De Kelk en Bloem, beiden, zyn in hetzelve
vierbladig: het Zaadhuisje eenhokkig, vierklepplg.
{ __ ,
D e eenigfte Soort, hier van Cl} > } sMosach' MJh'riniia
tige gebynaamd , om dat het Kruidje zig byna ^^oy^.
als Mos vertoont. Het is tot de Soorten van Mosachu-
Muur t ’huis gebragt geweest en Berg - Muur
met Haairachtige Bladen door fommigen genoemd.
D a l e c h a m p befchryft het, onder
den naam van Mosachtig Muur, volgens M o-
RISON, aldus. „ Dit Mosachtig Muur, inde
,, Stammen van rottige Boomen , op vogtige
,, Muuren en andere donkere natte plaatfen
„ voort-
(1) Moehringia. Syß- Nat.. XII, Gen. 4*9- P- 275- Peg-
X111. Gen. 494. p. U i- Gquan Monsp. 197- Alfine tnonta-
na Capillaceo folio. G. B. Pin. zj t. Scheuchz. Alp. 503.
T. 6. PLUK. Alm. 2.3. T. 79. f. i. Arenaria Corollis tetra-
petalis. Ger. Prov. 404. Alfine anguftif. minima montana.
COL. Ecphr. É p. 292. T. 290. Alfine tenuif. Muscofa. C.
B. Pin. ist . MORIS. Hiß. 11. p. SSI- S■ }■ T. 2}. f. « .
Hall. Helv. 300.
Ff 5
11. deel. vul* Stuk«
aPBSwiMEBwNM!