IV. te V ru g t, die niet voos is , met omgeboogen
A fdeel. s tyjen . de Bloempjes zyn gelyk en hebben
H oofd-- kromme Blaadjes. Het bevat r y f Soorten als
stuk. volgt.
1- , ( i ) Engelwortel, die het oneffensVinbladge,
Anlnp* kwabd heefu
lica.
Tamme. Men teelt deeze in de Tuinen der middellte
deden van Europa uit Zaad, en hierom wordt-
ze van B adhi nus Sativa, en van anderen
tamme Engelwortel geheten. Z y groeit, niettemin,
wild in de Zuidelyke deden van Europa,
op hooge Bergen , gelyk in Provence op de
Bergen van Colmars. Aan den anderen kant is
zy* in alle de vogtigc, belommerde , Mosfi-
ge Valeijen der Laplandfche Gebergten gemeen ,
komende ook aan de kanten der Rivieren , die
daar uit afvloei jen, voor. Men vindtze, bovendien
, in Sweeden, Noorwegen ,Deenemarken en
op Ysland, alwaar zy een zeer hooge Steng
fchiet. Ook komt zy op eenige Gebergten, van
Duitfchland en Bobemen , voor.
De naam is , in de meefte Taaien van Europa,
overeenkomftig met den Latynfchen An-
gelica , die wegens de beminnelyke en als Engel
( 0 AwgeKca Foiiotum impari lobato. Syfl. Nat. XII. Gen.
3+4- p. 4 ir. 'Vig. XIII. Gen. 347. p. 234. Flor. Lapp. ior.
Suee. 233, 241- Mat. Med. 120. H. Cliff. 97. R. Lagdb.
103. Angelica fativa. C. B. Pin. 155. Angelica major. Doo.
Pempt. 318. Imperaroria fativa. Touhnf. Injl. 317. gak.
A ix. 25J.T. ss- Ger. Prov. 247. Angelica Stnyrmum Cord:,
Lob. Ic. 6ps.
lt\\
gelachtige hoedanigheden, ' daar aan zou gege- IV.
ven zyn ; des wy ze ook Engelwortel noemen. Ar° EEU
De Laplanders, zeer veel op hebbende met ditHoo.Fu-
Kruid, dat die van Dalekarlie Quanfot heeten, STÜK‘
geeven aan den Wortel van het eerfte Jaar,
nog geen Steng fchietende, den naam van Ur-
tas ; het Kruid van ’t eerfte Jaar noemen zy
Fatno , dat van het tweede Jaar Botsk, en de
gcfchilde Steng Rafi. Gedagten Wortel houden
zy voor een uitmuntend Middel om de Gezondheid
te bewaaren, en kaauwen dien in plaats van
Tabak. Ineene hevige Ziekte, de Bofch-Lappen
veel overeenkomende, welke een Krampachtig
Kolyk fchynt te zyn , kennen zy geen
beter Middel, dan deezen Wortel. Maar de
Stengen , inzonderheid , maaken hunne byzon-
dere Lekkerny uit. De Kinderen, die in de Zomer
hunne Rendieren hoeden, brengen ’s avonds
met zig een Schoot vol van deeze Steelen, voor
dat de Kroon zig ontflooten heeft geplukt, en
deeze worden van ’t Huisgezin gretig verfton-
den. „ Ons zelf mishaagde deeze Spys n ie t ,
„ toen wyons in Lapland bevonden, zegt L,in-
„ N/Eus: want dezelve is bitter en een weinig
,, Kruiderig, verfterkende en verfrisfchende den
„ Mond en Maag, na het gedurig gebruik van
„ laffe Spyzen en Drank : gelyk ongezouten
,, Vleefch en Vifch , Melk en Water, onge-
,, meen: maar; ( ’t zy dat het Gewas in deTui-
„ nen van aart verändere; ’t zy dat onze Smaak
„ verfchilde;) toen wy uit Lapland t’huis geko