
 
        
         
		achtige  bewoners.  Deze  beide  rasgroepen  vormen  nog  de  hoofdbevolking;  Doch  in  
 de  b.nnenlanden  en  bergdalen  zijn  ook  nog  enkele  overblijfselen  der  Negerachtige  
 bevolkmg  m  stand  gebleven  tot  op  onzen  tijd.  .  .  :.r-  . 
 *  * Sje  
 In  de  eerste  piaats  houden  wij  ons  nader  met  de Arja’s: of Ariers, bezig. 
 t,JT   Í a a lr r+  Ü S   “ auw  ''erwant  aan  die  der  oude  religieuse  oorkonden  van  
 Iran,  aan  de  taal  der  Avesta  en  die  der  oorkonden  van  Darius  en  Xerxes  uit West-  
 i   f Igle" l e  voorstellingen  van  Indiers  en  Iraniers  hebben,  wij  wezen 
 daarop  reeds,  vele  punten  van  overeenkomst,  al  hadden  zij  later  een  verschillende 
 en  Tranfirs^ K P l i l Ä   Hieruit  w d t   °P  Soeden  gfond ■ afgeleid,  dat  de  Arja’s  
 l l   ™ rs  oor®PronkellJk  een  gemeenschappelijk  vaderland  gehad  hebben,  en  dat  
 r!Lr  V,At  T   *ar  nf a -  zuidoosten,  d.  1.  naar  Indie  getrokken  zijn,  de  laatsten  
 k l i l í t   r / r   +'  1‘,“,aar  n;.„Aldus  m  verschillende  landen  met  verschilfend  
 tl iT  a  met  ei§e“  natuurlijke  gesteldheid  en  geschiedenis  zieh  vestigend  en  ontwikwordeñ  
 8n  Ir?m®rs  wel  zelfstandige,  geheel  verschillende  volken 
 worden,  die  enkele  sporen  van  de  gemeenschappelijke  afkomst  bewaard  hädden. 
 Sinrlh  3kmLdShJ u, e  -—l grm- ne r,Z 1oCoh,k  h: eotc eeaearns,t  nianu wd?k eYulraigkteer :d  beer sIpnrdo"esie  (rI)n, deuns  ,d aGarr.n  Ianadro vs,e rSkarnegskern.  
 zij  den  naam  Hindu s  (Sanskr.  Smdhú  r=  bewoners  van  de  Indus),  terwijl  door  hun  
 vestigmg aan  de  Ganges dit land  den naam Hindostán  (d.i.  land  der Hindu’s)  verkreeg.  
 In  welken  tijd  die  eerste  vestiging  der  Ariers  aan  de  Indus  piaats  had,  valt  niet  
 Kei  :  zeggen.  By  de  Indiers  toonden  de  vorsten,  noch  het  wolle  de 
 geimgste  belangstelhng  in  het  opteekenen  der  historische  gebeurtenissen.  Hit  verschilfende  
 gronden  besluit  Duncker,  dat  die  verhuizing  vroeger  dan  2000  jaar  vóór  
 Chr.  moet  hebben  piaats  gehad.  \ s  J 
 i;0S í den  de -ArierS  T einig,  historischen  B   des  te  grooter  was  hun  phantasié  en 
 3filli. l  L  P°eZie’  6n  d0M;  de  gedenkstukken  van  fetterkundigen  en reli¿iéusen  aard. 
 iiet  leven  en  denken  der  oude  Indiérs gveegslt'°ignedn  .MeroP  kan  men  eensoordeel  omtrent  
 i  Het  oudste  overblijfsel  uit  de  litteratuur der Indiers vormt de Rigveda ( ~  het kennen  
 7bn  L   i r T  verzamehng van gebeden en lofzangen in de Sanskriettaal, die zeker ontstaan  
 zijn  in Indie in een tijd, toen de hennnenng aan het oude land reeds was verloren gegaan. 
 Staat  nS  .,  ,  5  gegangen  van  de  Rigveda  waren  de  Ariers  niet  tot  een 
 staatsgemeenschap  verbonden,  maar  door  een  aantal  vorsten  beheerscht,  die  niet  
 alleen  tegen  de  oorspronkehjke  bewoners,  maar  ook  onderling  striid  voerden.  Uit  de  
 talnjke  smeekmgen  om  overwinning  en  buit  blijkt,  dat  het-leven  der Indus-bewoners  
 onrustig  moet  geweest  zijn,  afgewisseld  door  rooftochten  en  veeten.  Doch  de  vorsten  
 schönen  op  eer  gesteld  te   zijn  geweest,  want  zangers  e n . priesters  vond  men  steeds  
 in  hun  omgevmg.  '  ... 
 rroílf  ,!°Cia¿ e  toe?tai?d  keCde  reeds  rijken  en  armen.  Zij  kenden  geneesheeren,  die  
 geneeskrachtige  kruiden  bij  ziekten  aanwendden.  De  landbouw  werd  met  zorg 
 u¡tg0vBlíenr   T   aan  ?™  -n ’  j®  rPst  ontb.rak  echter  nog  in dien  tijd ; toch blijkt tevens  
 uit  vele  hederen,  dat  m  den  ouden  tijd  de  veeteelt  nog  hoofdzaak  was.  Kanälen  
 werden  gegraven,  om  het  bouwland  te   besproeien.  Ook spreekt de Veda reeds  telkens  
 van  íraaie  kleederen,  van  edelgesteenten,. van  schoone,  prächtig  getooide  vrouwen  
 van  dansers,  wijnhuizen,  dobbelspel,  enz.  Weverij  en leerbewerking,  smeden,  timmer-  
 heden,  wagenmakers,  scheepsbouwers,  dat  zijn  alle  reeds  bekende  zaken  voor  de  
 Hinaus  m  die  gnjze  oudheid. 
 •  , Omtrent  het  karakter  der  oude  Ariers  blijkt  uit  de’ Rigveda-liederen,  dat  het  volk  
 ?•!'.’  txJd  van.  ; nroedigen,. strijdlustigen;  opgeruimden  en  frisschen  levensgeest 
 f   I   Waf  ’  mildheld  en  Houw  werden  hoog  geprezen,  diefstal  en  roof werden  
 veracht,  ontrouw  en  leugen; streng  veroordeeld.  Door  de  voorstelling,  dat  de  goden  
 onwaarheid  en  ontrouw  zouden  straffen,  dat  het  verwaarloozen  der  offers  de  goden  
 zou  vertoornen,  werd  de’  stem  des  gewetens  ontwikkeld  en  werden  tot  de  goden  
 gebeden  opgezonden  om  vergeving  van  schulden. 
 In  geen  land  heeft  de  godsdienst  een  zoo  belangrijlce  rol  gespeeld  als  m  Indie-  
 Indië  kan  met  recht  het  land  der  godsdiensten  genoemd  worden.  Daarom  houden  
 wii  ons  daarmede  in  de  eerste  piaats  bezig.  .  , 
 De  oudste  religieuse  beschouwingen  der  Ariers  komen  nog  veel  met  die  aer  
 Iraniers  overeen,  zeiden  wij  (zie  ook  pag.  147).  Ook  bij  hen  vmdt men het dualisme  
 van  goed  en  kwaad,  van  hulpvaardige  eh  weldadige  krachten  en  versehijnselen  in  
 de  natuur  als  de  uiting  van  goede,  van  nadeel  en  verderf  brengende  oorzaken  als  
 de  werking  van  booze  geesten.  Het  licht  was  voor  den  Arier  vreugde  en  Je\en,  
 donker  vrees  en  dood.  De  nacht  en  de  duisternis  maakten  lien  ängstig,  het  licht  
 deed  den  moed  herleven.  Met  vroolijkheid  in  het  hart  begroetten  zij  het morgenrood  
 en  de  eerste  strafen  der  dagvorstin;  doch  als  d e   z o n   d o o r   donkere wolken verduisterd 
 werd,  maakten  zij  zieh  bezorgd,  dat  booze  geesten  hun  het  hemelsche  lieh  zou 
 ^D e   grondbeginselen  van  deze  gedachten  waren  door  de  Ariers  uit  hun  vroeger  
 vaderland  in  het  Indus-dal  medegebracht,  en  zelfs  zijn  onderscheidene  namen  en  
 begrippen  dezelfde  als  bij  de  Iraniers.  ,  ,  1  H H | 
 •  De  gloed  van  het  vuur  werd  door  de  Iraniers,  evenals  door  de  Ariers,  bese  
 als  een  vriendelijke  geest,  die . licht  straalt  in  het  donker,  en  m  de  Rigveda  worat  
 de  geest  des  vuurs,  Agni  (ignis),  dan  ook  op  één  na  het  meest  aangeroepen.  s  e  
 schaduwen  van  den  nacht  op  aarde  vielen,  schrillten  de  roofdieren  voor  net  
 opflikkerende  vuur  terug  van  de  legerplaatsen  der  menschen  en  kudden,  en  weraen  
 de  booze  geesten  van  den  nacht  weggedreven,  zoover  de  vlam  ljchtte.  Aan  aen rana  
 van  het' donker  zag  men  dan  de  geesten  vân  verre  met  angst  om  het  vuui  zweven.  
 Het  vuui-  van  den  haard  verzamelde  ook  de  familie  en  gaf haar voedsel ;  als  zooaamg  
 was  Agni  de  strafende  gast  der  menschen,  hun  vriend  en  genoot,  de  ver  rondzienae  
 heer  des  huizes,  die  overal  woont  en  geen  woning,  hoe  eenvoudig  ook,  veracht;  ae  
 God,  die  rijkdom  geefl,  de  beschermer  en  leider  van  komng  en  volk.  De opstijgenae  
 vlammen  waren  de  zinnebeeidige  voorstelling,  dat  het  vuur  een  bode  der  menschen  
 naar  den  hemel  was,  door  welks  glans  de  aandacht  der  goden  werd  getrokken.  lie  
 opstijgende  rook  van  het  offervuur  kondigde  den  goden  de  gaven  aan,  hun gebracht,  
 en  maakte  hen  opmerkzaam  op  de  gebeden,  daarbij  uitgesproken. 
 Yolgens  de  voorstelling  der  Indiers  zou  Agni  uit  het  dubbelhout  geboien  zijn.  
 Dit  komt  overeen  met  hun  wijze  van  vuur  maken.  Zij  deden dit door snelle wrijvmg  
 van  een  stok  in  een  schijfvormige  plank,  waarin  een  gat  gemaakt  was.  D it   procès  
 is  Agni’s  geboörte  op  aarde.  Doch  ook  in  de  lucht,  aan  den  hemel,  worat  Agni  
 geboren.  Daar  ontstaat  hij  in  den  bliksem,  of  komt  als  zoodanig  voort  uit  regen  
 stroomen,  die  het  aardrijk  vruchtbaar  maken. 
 De  oud-Indische  religie  was  derhalve  een  natuurdienst,  waarin  de  weikingen  v  
 het  licht  en  de  versehijnselen  aan  den  hemel  en  in  de  luchtgewesten  bovenaan  
 stonden,  zooals  reeds  blijkt  uit  de  namen  der  goden,  (Deva,  deus,  theos,  van  üen  
 wortel  div  =   helder,  lichtend).  De  geesten  der  heldere  lucht,  van  het  licht  en  van  
 den  blauwen  hemel,  van de  waaiende  winden werden  door  de  Ariers  als heerschenae  
 beschouwd  en  als  helpende  machten  aangeroepen.  Het  hoogst  stond  bij  hen  ae  
 grootarmige  Indra,  de  God  van  den  lichtenden  hemel,  der  blauwe  Jucht  en  aes  
 onweders.  Hij  is  voor  alle  andere  onsterfelijken  geboren,  Wien  hij  kracht  heett  
 verleend.  Hij  heeft  de  wankelende  aarde  vastgezet;  hij  heeft  de  schuddende  bergen  
 ingeheid,  de  hemelruimte  maat  gegeven  en  den  hemel  gesteund.  Indra  troont  boven  
 het  hemelgewelf,  hij  voert  den  bliksem  en  den  dondersteen,  waarmede  hij  de  booze  
 geesten  verslaat,  die  de  wateren  des  hemels  gevangen  houden  en  het  aardrijk  den  
 noodigen  regen  onttrekken.  Als  de  geesten,  die  vijandelijk  tegenover  hem  staan,  zijn  
 de  mächtigste  Vitra,  de  inhuller,  een  daemon,  door  Wien  de  hemel  met  zwarte 
 wolken  bedekt  wordt,  en  Ahi,  de  slang.  .  U  t» i j 
 Indra  was  de  regeerende  en  strijdende  Göd,  die  de  menschheid  hielp  en  zeaende.  
 Bala  en  de  Pani  ontvoérden  den  goden  hun  koeien  uit  den  hemel  en  hielden  ze  in  
 de  holen  der  gebergten  gevangen.  Zoo  luidde  de  dichterlijke  voorstelling,  aie  het  
 ontstaan  van  het  droge,  dorre  jaargetijde  verklaarde.  Doch  Indra  zocht  de  geroofde  
 koeien  op  in  hun  schuilhoeken ;  hij  kloofde  met  zijn  bliksem  de  donkere  holen  (de  
 zwarte  wolken)  en  bevrijdde  de koeien,  (de in de bergen gevangen gehouden stroomen).