
 
        
         
		houden  den  chakra  op  de  sterk  gewapende  afbeeldsels,  waarmede  de  Indische  
 kunstenaars  op  plompe  wijze  de  almacht  trachten  af  te  schilderen. 
 Een  van  de  heuvel-stammen,  de  Ghurka-stam,  bezit  een  merkwaardig  wapen  in  
 de  „kookery”,  dat  een  zeer  bijzonderen  vorm  heeft.  Zooais  op  de  onderstaande  
 afbeelding  te  zien  is,  zijn  lemmer  en  heft  beide  gebogen.  Het  lemmer  is  op  den  
 rüg  zeer  dik,  zoodat  zelfs  de  kleinere  soorten  een  vierde  duim  dik  zijn.  Van  den  
 rüg  wordt  het  naar  den  scberpen  kant  langzamerhand  dünner  en  heeft  hier  een  
 kromming,  welke  geheel  van  die  van  den  rüg  verschilt,  zoodat  het  lemmer  in  het  
 midden  het  breedst  zoowel  als  het  dikst  is,  en  zoowel  naar  het  helft  als  naar  de  
 punt  toe  dünner  wordt.  Het  staal  van  het  lemmer  is  zoo  volmaakt  gehard,  dat  een  
 mes,  sedert  dertig  jaar  niet  geschuurd  en  onder  andere  wapenen  aan  den  wand  
 gehangen  hebbende,  niettemin  nauwelijks  door roest aangedaan  is  en voor het grootste 
 gedeelte  schittert  als  pas  gepolijst  
 zilver.  Het  handvatsel  is  naar  een  
 zeer  merkwaardig  model  vervaardigd  
 en  het  gedeelte,  dat  het  heft  vormt,  
 is  zoo  klein,  dat  men  er  de  gröotte  
 van  de  hand,  waarvoor  het  bestemd  
 was,  uit  kan  leeren  kennen.  Derge-  
 lijke  kleine  heften  zijn  algemeen  aan  
 alle  Indische  zwaarden,  zoodat  zij door  
 een  gewoon  Engelschsoldaat  niet  
 kunnen  vastgehouden  worden.  De  
 punt  van  den  „kookery”  is zoo scherp  
 als  een  naald,  zoodat  het  wapen  zoowel  
 voor  snijden  als  steken  geschikt  
 is.  Tengevolge  van  de  dikte  van  het  
 metaal  is  het  lemmer  buitengewoon  
 zwaar;  men  moet  er  zieh  dah  ook  
 over verbazen,  hoe  zulke nietige hand-  
 jes  als  die  der  Ghurka’s  zulk  een  
 zwaar  wapen  kunnen hanteeren.  Men  
 kan  zieh  vooystellen,  dat  1 een  houw  
 met  zulk  een  wapen  vreeselijk  moet  
 zijn.  Het  gewicht  alleen van het lemmer  
 zou,  indien  men  het  van  een  
 kleine  hoogte  liet  vallen,  genoegzijn,  
 om  den  arm  van  een  man te klieven.  
 Maar  de  Ghurka’s  hebben  een  wijze  
 van  houwen,  die gelijkt op den „trek-  
 kenden”  houw  van  het slagzwaard  en  
 die  den  scherpen  kant  door  vleesch  
 en  been  tegelijk  drijft.  
 k o o k e r y .  Alvorens  over  te  gaan  tot de wijze, 
 waarop  de  „kookery” gebruikt wordt,  
 moeten  wij  vermelden,  dat  het  mes  niet  voor  huiselijke  doeleinden  dient,  daar  het  
 daartoe  door  den  'eigenaar  te  hoog  geschat  wordt.  Hiertoe  worden  twee  kleinere  
 messen  van  ongeveer  denzelfden  vorm,  maar  blijkbaar  van  minder  metaal  gebezigd.  
 Deze  worden  bewäard  in  kleine  scheeden,  aan  de  kookery-scheede  bevestigd, evenals  
 de  messen,  die  aan  de  dolken  der  Hooglanders  bevestigd  zijn,  of  als  dit  bij  het  
 Dajaksche  zwaard  het  geval  is.  Er  is  ook  nog  een  klein  plat  lederen  zakje,  met  
 dubbele  klep.  Dit  loopt  puntig  uit  als  een  messcheede  en  wordt  in  een  zakje,  aan  
 de  grootere  scheede  vastgemaakt,  bewaard. 
 Op  de  afbeelding  is de kookery met al zijn bijzonderheden te zien.  Fig. 4 vertoont den  
 kookery  in  zijn  scheede,  het  bovenste  gedeelte  van  het  lederen  zakje en de heften der  
 bijgevoegde messen,  die  bij  het  uitsteken uit de scheeden juist zichtbaar zijn.  Op fig. 2is  
 de kookery ontbloot,  waardoor de eigenaardige kromming van het lemmer en het handvatsel  
 te zien is.  Fig. 3 stelt het zakje gesloten voor en fig. i  en 5 zijn de bijkomende messen. 
 Het  harde  staal  wordt  door  de  inlanders  op  een  zeer  eenvoudige  wijze  gegoten.  
 Na  het  ijzer  uit  het  magnetische  ijzererts  gesmolten  te  hebben,  werpt  de  Indische  
 smid  kleine  stukjes  in  een  smeltkroes  en  vermengt  ze  met  kleine  stukjes1  hout.  
 Daarna  bedekt  hij  den  smeltkroes  met  groene  bladeren  en  een  overvloed,  van  klei  
 en  zet  hem  dan  in  zijn  eenvoudig  fornuis.  Nadat  het  fornuis  is  aangemaakt,  wordt  
 er  ongeveer  drie  uren  lang  een  aanhoudende  luchtstroom  doorheen gedreven,  waaina  
 het  ijzer,  nu  in  gietstaal  veranderd,  in  den  vorm  van  een  klein koekje op  den  bödem  
 van  den  smeltkroes  wordt  gevonden.  Dit  staal  was  eenmaal  in Engeland  zeer gezöcht  
 en  werd  in  den  vorm  dezer  koekjes  in  groote  menigte  ingevoerd.  . 
 Men  kan  zieh  geen  geduchter  wapen  voorstellen  dan  dit  mes  m  de  handen  van  
 iemand,  die  gewoon  is  het  te  voeren.  Zooais  het  geval  is  met  alle  goede  wapenen, 
 DE  GHTJRKA  EN  DE  TIJGER. 
 hangt  het  vermögen" van  dit  wapen  veel  meer  af  van  de  behendigheid  dan  wel  van  
 de  kracht  van  hem,  die  het  voert;  daardoor  gebeurde  het  dan  ook wel,  dat de kleine  
 Ghurka,  slechts  een  jongen in grootte,  een reusachtigen tegenstander mstu k k en  hakte,  
 wanneer  deze  zijn  manier  van  aanvallen  niet  begreep.  De Ghurka  houwt gevyöonlijk  
 naar  boven  met  den  kookery,  misschien  om  zichzelf niet te verwonden,  zoo zijn houw  
 mocht  missen,  en  misschien  ook,  omdat  een  snede  naar  boven  juist die  is, waartegen  
 men  het  minst  op  zijn  hoede  kan  zijn. 
 Gedurende  de  onophoudelijke  ooi’logen  tegen  de  inlanders,  die  emdelijk  tot  de  
 vestiging  van  het  Britsch-Indische  rijk  leidden,  bleken  de  Ghurka s  zeer geduchte  
 vijanden  te  zijn,  zooals  zij  zieh  later  steeds  als  onschatbare  bondgenooten  gedragen  
 hebben.  Dapper  als  leeuwen,  vlug  als  apen  en  wreed  als  tijgers,  snelden  de  lemge,  
 tengere,  kleine  mannetjes  ten  aanval,  zieh  zoo  vlug  bewegende,  en  zoo  ver  van