
 
        
         
		E EN IG E   BLA D Z IJD EN   U IT   DE   ON TW IKKELINGSGESCHIEDENIS  VAN  
 H E T   STAATKUNDIG  E N   ECONOMISCH  L EV EN   IN   JA PA N . 
 Japan,  in  het  oosten  der  Oude  wereld  gelegen,  door  een  zee  van het vasteland van  
 Azië  gescheiden  en  in  het  oosten  door  de  uitgebreide  vlakten  van  den  Grooten  
 Oceaan  afgesloten,  zoodat  het  verkeer  met  het  overliggende  vasteland niet kon plaats  
 hehben,  had  een  geographische  ligging,  die  het  voorbestemde  tot  een langdurig isolement, 
   en  bijna  uitsluitend  bestond  eeuwen  lang  enkel  de  aanraking  met  China  en  
 Korea.  Zoo  was  Japan  gedurende  de  oude  geschiedenis  en  de  middeleetiwen  voor  
 het  Westen  een  onbekend  land,  waarvan  de  eerste berichten in Europa kwarnen  door  
 den  Venetiaanschen  reiziger  Marco  Polo,  die  in  1295  van  zijn  langjarig  verblijf  in  
 China  in  Europa  terugkeerde. 
 Marco  Polo  beschreef  Japan  als  een  zelfstandig land,  door  eigen koningen geregeerd,  
 met  goud  in  overvloed,  doch  waarvan  de  uitvoer  verboden  was,  terwijl  het land ook  
 slechts  door  weinig  kooplieden  hezocht  was.  Het  koningspaleis was tot het dak toe van  
 binnen  en  van  buiten  met  gouden  platen  overdekt  en  sommige  meubelen waren van  
 geslagen  goud.  Wel  werden  -de  verhalen,  welke  Marco  Polo  gaf  van  het  in  goud  
 glanzende,  rijke  „Zipangu”  (een  verbastering  van  den  Chineeschen  naam  voor Japan)  
 niet  volkomen  vertrouwd,  maar  toch  oefende  dit  geheimzinnige  rijk  door  zijn  ge-  
 heimzinnigheid  een  bijzondere  aantrekkingskracht  uit  op  de  cultuurwereld  van  het  
 Westen. 
 Columbus  stond  dat  goudrijke  land  voor  den  geest,  toen  hij  over  de  onbekende  
 zeeën  naar  het  westen  zeilde,  en  bij  de  eerste  landontdekking  meende  hij  werkelijk  
 het  fabelachtige  Zipangu  bereikt  te  hebben. 
 Werkelijk  deden  de  rijkdommen  van  Cuba  en  Haïti  iets  aan  het  door  Polo  ge-  
 schilderde  Zipangu  denken. 
 Het  duurde  echter  nog  ongeveer  een  halve  eeuw,  voor  Europa- met  Japan  in  aanraking  
 kwam.  Een  paar  Portugeesche  avonturiers  waren  in  1542  op  Japansche  
 eilanden  aangeland,  doch  de  verhalen,  die  zij  deden  omirent  het  land,  vonden  niet  
 algemeen  geloof.  Toch  gaf  een  en  ander  aanleiding,  dat de Portugeezen Japan weder  
 bezochten  en  er  zelfs  een  levendig  handelsverkeer  wisten  aan  te knoopen.  In scherpe  
 tegenstelling  met  hetgeen  de  17e  eeuw  te  aanschouwen  gaf,  werden  de  Portugeezen  
 zeer  voorkomend  ontvangen  en  legde  ook  de  regeering  geen  moeielijkheden  aan  het  
 verkeer  in  den  weg.  Zelfs  was  de  gastvrijheid  zoo  groot,  dat  in  de  havensteden  
 weldra  Portugeesche  koloniën  bloeiden  en  men  vreemden  in  den echt  zag treden met  
 Japanneesche  vrouwen. 
 De  zendeling  volgde  in  den  tijd  der  wereldontdekkingen  den koopman op  den voet.  
 Zoo  ook  naar  Japan.  Franciscus  Xaverius,  mede-oprichter  der  Jezuieten-orde  en  
 eerste  stichter  van  Christenkerken  in  Oost-Indie,  begon  het  bekeeringswerk in Japan  
 in  1549.  Door  praktisch  optreden,  door  het  bouwen  van  hospitalen  en scholen,  door  
 milddadigheid  ten  opzichte  van  allen,  onverschillig  van  welken  godsdienst,  wist  hij  
 de  openbare  meening  voor  zieh  te  winnen,  terwijl  de  vormendienst  (rozenkrans,  
 reukwerken,  beeidendienst,  klokgelui,  processies)  en  de  ceremoniën  der  Katholieke  
 kerk,  welke  eenige overeenkomst hadden met die van het Buddhisme,  indruk maakten.  
 Aldus  traden  velen  der  aanzienlijken  tot  de  Christelijke  kerk  toe.  In  1568  werd  in  
 Nagasaki,  dat  door  den  handel  op  Indië  enz.,  van  een  klein  vissehersdorp  tot  een  
 bloeiende  haven  was  geworden,  de  eerste  Christenkerk  gebouwd,  en  de  in  dit  deel 
 van  Japan  regeerende  landvorst  verklaarde  den  Christelijken  godsdienst  als  alleen  
 geldend.  De  vriendschap  van  Japan  met  het  Westen  was  zoo  innig,  dat  in  1584  
 zelfs  een  Japansch  gezantschap  Europa  bezocht,  in  Lissabon,  Rome  en  elders  sehitterend  
 ontvangen  werd,  en  eerst  na  een  achtjarige  afwezigheid  terugkeerde. 
 Doch  opeens  kwam  er  een  omkeering  in  de  verhouding.  De  zendelingen  in  Japan  
 traden  niet  altijd  even  verständig  op;  andere  orden  vestigden  zieh  hier,  die  minder  
 praktisch  beleid  hadden  dan  de  Jezuieten,  zieh  met  politiek  bemoeiden of door hoog-  
 moed,  ijdelheid  enz.  aanstoot  gaven;  aan  het  hof begonnen  vijandige  invloeden  de  
 vreemdelingen  te  bestrijden,  en  een  eerste  verbannings-edict  werd  in  1587  tegen  de  
 zendelingen  uitgevaardigd.  Door  den  naijver  tusschen  Spanjaarden  en  Portugeezen  
 werden  de  laatsten  verdacht  gemaakt,  en  dit  gaf  voedsel  aan  de  vrees van den vorst,  
 dat  het  doel  der  prediking  van  het  Christendom  was,  om  tot  uitbreiding  van  het  
 wereldlijk  gezag  in  Japan  te  komen.  Hierdoor  werd  de  strijd  tegen  het Christendom,  
 dat ' reeds  200,000  aanhangers  telde,  aangevangen,  en  in  1597  ondergingen  onder-  
 scheidene  zendelingen  als  heilige  martelaren  den  kruisdood  in  het  Oosten.  Een  
 bloedige  vervolging  der  Christenen  werd  het  gevolg  van  den  strijd  om  het  bestaan,  
 dien  zij  hier  voerden,  en  in  1637  moeten  op  een  dag  zelfs  37,000  Christenen  zijn  
 omgebracht,  terwijl  in  datzelfde  jaar het bevel werd  uitgevaardigd,  dat de Portugeezen  
 voor  eeuwig  uit  Japan  werden  verbannen  en  dat  het  Christendom  zou  worden  
 uitgeroeid.  . 
 Zoo  werd  de  toestand  der  Europeanen  in  Japan  onhoudbaar  en  er  volgde  een  
 tijdperk  van  meer  dan  twee  eeuwen,  waarin  Japan  weder werd gesloten  voor vreemdelingen  
 en  afgescheiden.  van  het  wereldverkeer.  Gedurende  dien  tijd  waren  het  
 alleen  de  Nederlanders  en  Chineezen,  die  toegang  tot  het  land  hadden,  en de eersten  
 niet  zelden  onder  vernederende  voorwaarden. 
 Opmerkelijk  is  het  wel,  dat  ondanks  de  vervolgingen,  die  de  Christenen  hier  
 moesten  lijden,  toch  het  Christendom  nooit  geheel  werd  uitgeroeid  in  Japan.  Zoo  
 werd  in  1868  door  de  Japansche  overheid. tot  haar  groote  verbazing  ontdekt,  dat ten  
 noorden  van  Nagasaki  zelfs  een  gansche  gemeente  haar  Christelijk  geloof  tot  den  
 huidigen  dag  had  weten  te   bewaren. 
 Ÿ  * * 
 Het  kan  niet  in  ons  plan  liggen,  de  geschiedenis der hetrekkingen  tusschen Nederland  
 en  Japan  op  deze  plaats  te  beschrijven,  maar  enkel  willen  wij  eenige  feiten  
 uit  de  geschiedenis  vermelden,  omdat  hieruit  de  invloed  van  Nederland  op  dit  
 land  volgt. 
 De  Nederlanders  waren  in  de  16e  en  17«  eeuw  de  gelukkige  Cöncurrenten  der  
 Portugeezen  in  de  oostelijke  zeeën,  en  wisten  de  Portugeezen  op  vele  eilanden  en  
 kusten  te  verdringen.  Zoo  volgden  de  Nederlanders  ook  de  Portugeezen  naar  Japan  
 en  trachtten  hier  dezelfde  handeisrechten  te  verkrijgen als dezen.  Den 11 en Augustus  
 1600  landde  het  eerste  Nederlandsche  schip  in  een  Japansche  haven,  en  de  opper-  
 bootsman  William  Adams  wist  er  zieh  als  scheepsbouwmeester  en opperleeraar  in  de  
 wiskunde  onontbeerlijk  te  maken.  Den  30en  Augustus  1611  ontving de Nederlandsche  
 Oost-Indische  Compagnie  in  een  vrijbrief  verlof  tot  het  handelsverkeer  met  Japan  
 en  terwijl  zij  hiervan  goed  gebruik  maakte,  wist  zij  de  pogingen  der Engelschen, om  
 gelijktijdig  hier  handelsbetrekkingen  aan  te  knoopen,  te  doen  mislukken. 
 De  Nederlanders  hadden  aanvankelijk  hun  handelsfactorij  op  een  eilandje  in  de  
 haven  van  Firando.  Doch  bij  den  strijd  met  de  Portugeezen  bleef  ook  hun  handels-  
 vrijheid  in  Japan  niet  onbeperkt.  Daarom  moesten  zij  in Maart 1641  Firando verlaten  
 en  sedert  werd  het  eilandje  Décima  als  hun  verhlijfplaats  aangewezen,  waar  zij  
 streng  bewaakt  werden.  Jaarlijks  mochten  hier  slechts  twee  Nederlandsche  schepen  
 binnenvallen  en  de  waarde  van  den  uitvoer  mocht  niet  hooger  zijn  dan  3/4  millioen  
 gulden.  Verder  moesten  de  Nederlanders  langen  tijd  jaarlijks,  en  sedert  1790  om  
 de  vier  jaren,  een  schatting  naar  Jedo  zenden. 
 Wel  deden  andere  natiën  pogingen,  om  met  Japan  opnieuw  hetrekkingen  aan  te  
 knoopen,  o.a.  Engeland,  zooals  wij  reeds  zeiden,  Frankrijk  onder  Colbert, Ruslandin  
 1792  en  1804,  Engeland  opnieuw  in  1803  en  Noord-Amerika  in  1834,  maar  al  deze  
 pogingen  hieven  vruchteloos ;  alleen  de  Nederlanders  hehielden  hun  verworven  recht.