382 BRANDGEVAAR. SPIJZEN. MAALTIJDEN. GENOTMIDDELEN.
hij Japaneezen gekend heeft, wier woning achtmaal was afgebrand. Daar evenwel het
huis weinig kost en de inboedel eveneens weinig waarde heeft, zijn deze rampen niet
zoo drukkend als in Europa. Met een gelijkmoedigheid zonder wederga ziet de Japanees
van tijd tot tijd de vlammen in de groote steden uitslaan, en hij draagt met kalmte
op zijn rüg weg, wat er te redden valt uit het huis, dat in weinige oogenblikken
in de vlammen opgaat. Brandverzekering-maatsehappijen vindt men in dit land niet.
Het brandgevaar buiten rekening gelaten, is de Japaneesche wohing ook siecht
geschikt, om tegen het klimaat te beschermen, zeiden wij. In den zomer mögen de
Japaneesche woningen koel zijn, tegen den längeren, ruwen winter zijn zij niet bestand.
De Japanees leeft over ’t geheel matig en eenvoudig. In de oudste tijden, vöör
de invoering van het Buddhismus, vormden vissehen, het vleesch van wilde dieren,
wortelen en vruchten het voedsel; daarna traden veldproducten meer op den voor-
grond, bovenal de belangrijkste, de rijst. Gepeld en in water gekookt, vormt de rijst
nog het hoofdbestanddeel der drie maaltijden per dag, en wordt zij als morgen-,
middag- en avondrijst onderscheiden. Doch in de bergstreken van het binnenland
vindt men nog vele duizenden arme bewoners, die zieh reeds verheugen, als hun
beperkte velden gerst, gierst en boekweit in plaats van rijst leveren, en voor wie
het gebruik van rijst een weelde is, die alleen aan zieken, zwakken en kinde-
ren wordt gegund, doch zeiden aan gezonde volwassenen. Verschillende granen
worden als grutten gebruikt; brood was lang onbekend en is ook thans nog weinig
verbreid. Verschillende knollensoorten en boonen worden gegeten, en algemeen
worden gebruikt de witte ramenas, in stukken gesneden en met zout ingemaakt, en
de schoone, donkerviolette vruchten der eierplant (Solanum melongena), die gedeel-
telijk versch in soep gekookt worden, gedeeltelijk gezouten worden ingemaakt. Ooft-
soorten levert het land vele, doch slechts weinige, die aan onzen smaak voldoen. De
dadelvijg is het meest verbreid; peren, appels, pruimen, druiven, abrikozen, walnoten
en kastanjes vindt men er, doch van een onaangenamen smaak.
Melk, kaas en boter ontbreken, doch eieren speien een groote rol in het dieet van
de welg^stelde Japaneezen. De zee met haar rijkdom. aan vissehen, schaal- en
weekdieren levert verreweg het meeste dierlijke voedsel. Eenden, wilde vogels, alle
grootere zoogdieren, met uitzondering van die, welke tot het hondengeslacht behooren,
dus ook apen, beren en dassen, worden gegeten. Het gebruik van rundvleesch neemt
voortdurend toe.
In de landen ten oosten der Middellandsche Zee nemen de Oosterlingen hun
spijzen met de rechterhand gemeenschappelijk uit een grooten schotel op een rond
tafeltje, waarom zij zieh nederzetten (zie II pag. 81) ; in Japan wordt ieder deel-
nemer aan den maaltijd, evenals in een restauratie, zijn afgedeelde portie op een
klein tafeltje of presenteerbord voorgezet. Op matten neerhurkend, neemt hij de
houten nap met soep en brengt die aan den mond, om er uit te drinken. De vaste
spijzen worden met behulp van eetstokjes in den mond gebracht. Behalve soep vindt
men op tafel gewoonlijk een porseieinen kop met gekookte rijst en porseieinen,
bordjes met toespijzen, als ramenas, visch, enz. Zeiden ontbreekt ook de theepot met
een theekopje. Een slap aftreksel van groene thee of enkel warm water dient tot
einddronk bij den maaltijd. Op reis en bij feestelijke gelegenheden veroorlooft men
zieh het genot van rijstbrandewijn of „sake”, een lievelingsdrank. Bij de aanzienlijken
eet de vrouw met het vrouwelijk personeel des huizes in een afzonderlijk vertrek,
en alleen de avond vereenigt de leden der familie in het hoofd vertrek, door het
matte schijnsel der lamp slechts flauw verlieht.
De drie Stimulantia, die bij alle standen in Japan geliefd worden, zijn: „cha” (thee),
„sake” (rijstbrandewijn) en „tabako” (tabak). Alle drie zijn voortbrengselen van het land
en worden in groote hoeveelheid gebruikt. Het drinken van sake wordt zelfs als een
heerschende ondeugd beschouwd. De tabak, die eerst in de 17e eeuw door de Portugeezen
naar Nagasaki werd aangevoerd, was spoedig een algemeen verbreid genotmiddel
voor oud en jong. Zelfs onder de vrouwen vormen nietrookers een uitzondering.
* *
Slechts enkele mededeelingen over de vermaken der Japaneezen. Bovenaan stelt
de Japanees het kalme en bespiegelende genot der pijp. De pijp, die zij gebruiken,
RÓOKEN. KINDERSPELEN. THEEHUIZEN.
is zeer klein en de kop nauwelijks groot.genoeg, om eén erwt van gewone grootte
te bevatten. De tabak is zeer zacht en heeft veel weg van Turksche tabak ; men
rookt door den damp in de longen op te halen, zoodat al de tabak in één inademing
verbruikt wordt. De asch wordt dan uit de pijp geschud, die in haar doos geborgen
wordt, en nu wordt de rook langzaam weder uitgeademd. Een Japannees rookt
dertig of veertig pijpen op een morgen.
Ondérstaande afbeelding stelt een pijp met haar koker en tabakszak voor. De
lengte der pijp bedraagt iets meer dan negen centimeter. De steel is zwart, verlakt
en vernist, terwijl de kop en het mondstuk van wit metaal zijn. De koker en de
zak zijn van zwart leder, in den trän t van marocco; het leder is omzoomd met
metaal en van onderen stijf gemaakt met een strook roggevel.
Vele kinderspelen zijn bijna dezelfde als in Europa; de bai, de pluimbal, de stelt,
de vlieger eh de hoepel, dit alles is gewoon kinderspeelgoed. Wat de volwassenen
aangaat, zij hebben dobbelsteenen, den sehouwburg en de worstelspelen. Daar de
dobbelsteenen door de wet verboden waren, werden zij zoo klein gemaakt, dat zij
gemakkelijk konden verborgen worden. Een paar dobbelsteenen met hun doos zijn
zoo klein, dat zij verborgen kunnen worden tusschen de toppen van twee vingers,
daar de dobbelsteenen slechts het tiende van een centimeter in diameter bedragen
en het doosje juist groot genoeg is, om ze te bevatten.
Een van de eigenaardigste instellingen in Japan is voorzeker die der theehuizen.
In vele punten wijken denkbeeiden, zeden en gewoonten in Japan zoodanig af van
alles, wat wij, bewoners van het Westen, geleerd hebben, dat het nauwelijks mogelijk
is voor twee zulke uiteenloopende volken, elkander juist te beoordeelen. Wij hebben
reeds gezien, dat naaktheid voor een Japanees geenszins denkbeeiden van onbetame-
lijkheid in zieh sluit, daar het volk van kindsbeen af er aan gewoon is geworden
en er niet meer aan denkt dan kinderen doen. In de theehuizen ontmoeten wij
een stand van zaken, die in Europa, en terecht, gebrandmerkt zou worden als
nationale onzedelijkheid; in Japan evenwel wordt deze toestand beschouwd als de
natuurlijkste zaak van de wereld. Deze theehuizen zijn gelegen op de schilderachtigste
plekken en voorzien van alles, wat de verfijnste weelde slechts kan aanbieden. Wat
ons dadelijk het meest in het oog valt, zijn de bedienende jonge vrouwen, die voor
een zeker aantal jaren , verkocht worden, om een leven van ondeugd te leiden. Zij