
 
        
         
		ständige  takken  van  nijverheid  kwamen  enkel  voor  in  bejrijven,  die  veel  kapitaal  
 vereischten,  als  de  sakebrouwerij,  enz. 
 Met  de  nieuwe  orde  van  zaken  verviel  de  staatstusschenkomst  bij  de  industrieele  
 productie  en  verkoop.  De  oude  organisatie  bleef  echter  in  haar  wezen  bestaan.  
 Als  bemiddelaars  tusschen  de  kleine  fabrikanten,  die  nog  altijd  de  huisindustrie  
 in  stand  hielden,  en  de  consumenten  kwamen  in  plaats  van  de  staatsambtenaren  
 de  kooplieden.  De  kunstindustrie,  die'  in  den  tijd  van  het  leenstelsel  bij  de  vele  
 honderden  kleine  hofhoudingen  afzet  vond  voor  de  geleverde  artikelen,  moest  nu  
 voor  export  werken. 
 Die  omkeering  heeft  de  toestanden  wel  veranderd, geeft Japan meer leven en uiting  
 naar  buiten,  maar  heeft  den  socialen  toestand  nog  niet  verbeterd.  In  plaats  van  de  
 patriarchale  verhoudingen  van  yroeger  is  de  geldheerschappij  gekomen, de macht van  
 het  groot-kapitaal  dat  streeft  naar  veel  productie  tegen  geringe  uitgaven.  De  afhan-  
 kelijkheid  der  arbeiders  in  de  voor  export  werkende  industrieen  neemt  toe.  De  
 toenernende  buitenlandsche  handel,  de  uitbreiding  der  verkeersmiddelen,  de invoei'ing  
 van  maobines  en  de 'oprichting  van  groote  fabrieken,  dit  alles  heeft  op  de  statistiek  
 van  den  handel  en  de  productie  voordeeligen  invloed,  doch  van  die  zieh  voltooiende  
 economische  en  commercieele  revolutie  trekken  de  arbeiders  en  de  lagere  standen  
 nog  niet  de  rechte  vruchten. 
 Hoewel  de  omkeering  voortgaat,  blijft  toch  tot  dusverre  nog  een groot gedeelte der  
 klein-industrie  aan  het  boerenleven  gebonden.  De  boeren  bewerken  tegelijk  met liun  
 boerderij  vele  artikelen  voor  eigen  gebruik.  Ook  in  West-Europa  was  dat  tot  het  
 midden  dezer  eeuw  nog  het  geval  en  de  Zuid-Afrikaansehe  boeren  leveren  ons hier-  
 van  eveneens  voorbeelden.  Doch  naast  die  huisproductie  voor  eigen  gebruik  leveren  
 de  boeren  ook  voor  den  handel  als  bijbedrijf.  Bijna  in  elke  boerenwoning  vindt men  
 een  weefstoel,  waarop  de  vrouw  en  de  dochters  niet  alleen  voor  eigen  behoeften,  
 doch  ook  voor  geld  weven. 
 Terwijl  op  het  land  de  verdeeling  van  arbeid  nog  weinig  is  doorgedrongen,  breidt  
 zieh  die  in  de  steden  meer  en  meer  uit.  De  goedkoope  persoonlijke  arbeidskracht  
 is  oorzaak  bij  de  invoering der machines,  dat vele artikelen goedkoop geleverd worden.  
 Lucifers  en  de  deelen  van  uurwerken  komen  reeds  van  Japan  tot  export;  de  Japansehe  
 nijverheid  wordt  reeds  een  concurrent  van  de  Europeesche  op  de  wereldmarkt. 
 Met  de  komst  der  Europeanen  in  Japan  is  ook  het  aantal  handwerken  uitgebreid.  
 Enkele  handwerken  toch  werden  hier  vroeger  in  ’t  geheel  niet  aangetroffen,  doch  
 zijn  eerst  thans  ingevoerd.  Als  voorbeelden  wijzen  wij  er  op,  dat  hier  vroeger  geen  
 metselaars  bestonden,  dewijl  alle  huizen  van  hout  waren;  eerst  na  den  bouw  van  
 steenen  huizen  vonden  die  hier  werk.  Daar  in  de  houten  huizen  geen glazen werden  
 gevonden,  kwam  de  glasindustrie  niet  tot  ontwikkeling.  De  meubelmakers  hebben  
 er  bij  de  eenvoudige  inrichting  van  het  inwendige  der  huizen  nog  weinig  werk.  
 Door  de  eenvoudige  snit  der  Japansche  kleeding  heeft  de  kleermaker  er  op  verre na  
 niet  de  beteekenis  als  in  Europa.  Waar  wit  linnen  niet  gedragen  wordt,  is  ook  de  
 strijkster  overbodig.  Een  slager  ontbrak,  en  de  bakkerij  bepaalde  zieh  slechts  to t  
 koekenbakkerij.  Zoo  zouden  wij  de  lijst  der  bedrijven,  welke  vroeger  niet  in  Japan  
 bestonden,  terwijl  zij  toch  in  Europa  algemeen  zijn,  kunnen  uitbreiden. 
 Met  de  komst  der  Europeanen  is  hierin  veel  verandering gekomen.  Allerlei nieuwe  
 bedrijven  zijn  in  de  steden  gevestigd  en  nemen  toe  in  omvang.  In  het  grootste  
 gedeelte  vari  het  land  blijven  echter  de  oude  toestanden  nog  voortduren. 
 De  groot-industrie  in  Japan  is  van  staatswege  aanvankelijk  ingevoerd.  De  eerste  
 groote  fabrieken,  naar  Europeesch  model  gebouwd  en  ingericht,  hadden  ten  doel,  
 den  staat  van  wapens,  ammunitie,' schepen,  spoorwegen enz. te voorzien.  Doch daaren-  
 boven  streefde  de  staat  er  naar,  om  door  de  invoering  der  groot-industrie  Japan  
 meer  onafhankelijk  te  maken  van  het  buitenland. 
 Terwijl  aldus  de  ontwikkeling  der  Japansche  industrie  den  invoer  des  lands  heeft  
 verminderd  en  ook  op  andere  markten  van  het  Oosten  afzet  heeft  gevonden,  wordt  
 het  Westen  hierdoor  meer  en  meer  bedreigd.  Zelfs  strekt  de  Japansche  export-  
 industrie  haar  armen  uit  naar  Europa  en  Amerika,  en  de  handelsstatistiek  wijst  
 steeds  meer  en  meer  er  op,  dat  het  „gele  gevaar”  nader  rukt,  en  de  loop  van  die  
 Oostersche  ontwikkeling  wordt  met  angst  gevolgd.  Doch  bij  die  concurreerende 
 productie  der  Japansche  nijverheid  komt  vanzelf  de  vraag  op  den  voorgrond  omtrent  
 de  sociale  toestanden  der  arheiders.  De  arbeiders  nu  leven  over  ’t  geheel  in  behoef-  
 tiger  omstandigheden  dan  in  Europa.  Het  Amerikaansehe  Huis  der  Afgevaardigden  
 liet  in  1896  omtrent  de  Japansche  nijverheid  een  onderzoek  instellen  en  het  uitge-  
 brachte  rapport  1)  luidt,  dat  de  levenswijze  der  arbeiders  in  Japan  op  een  zoo  
 laag  standpunt  Staat,  dat  een  Noord-Amerikaansch  arheider  die  terecht  als  een  
 toestand  van  verhongeren  zou  beschouwen.  Een  handvol  rijst  is  zijn  voedsel,  slechts  
 een  karig ■ loon-  ontvangt  hij  voor  den  arbeid  van  twaalf uren  lang.  Dr.  Wemicke  
 zeg t:  In  de  binnenlanden  van  Japan  leeft  de  arheider  van  rijst  en  gierst,  eenige  
 groenten,  sake  en  viseh.  Zijn  kleeding  wordt  gevormd  door  blauw  katoen,  en  in  
 den  zomer  bestaat  die  uit  niet  meer  dan  een  schort  om  de  lendenen.  Laarzen  kent  
 hij  niet,  doch  enkel  stroo-sandalen  en  op  zijn  best  körte  katoenen  rokken.  In  de  
 houten  huizen,  die  per  maand  +   90  cents  huur  doen,  heeft  hij  zoo  goed  als  geen  
 meubelen;  zelfs  het  bed  bestaat  uit  niet  meer  dan  een  deken,  op  matten  over  den  
 vloer  gespreid.  In  het  binnenland  kan  een  arbeidersfamilie  op  die  wijze  leven  van  
 f  5,40  ä  f  7,20  per  maand. 
 Bij  deze  geringe  hehoeften  der  arbeiders  is  het  niet  te  verwonderen,  dat  de  
 Japansche  industrie  goedkoop  kan  produceeren.  Met  het voortdringen  der Westersche  
 ideeen  evenwel  openbaart  zieh  ook  hier  de  
 arbeidersbeweging,  die  met  grond  op verbete-  
 ring  der  toestanden  aandringt.  Ärbeiders-  
 organisaties,  strikes,  prediking  van  socialisme  
 en  communisme  komen  ook  hier  reeds  voor. 
 *  * * 
 Ten  glotte  - nog  een  enkel  woord  over  de  
 kunstindustrie  van  Japan. 
 .  De  architectuur,  die  bij  de  Arische  volken  
 een  belangrijke  steun  was  voor  de  ontwikkeling  
 der  kunstnijverheid,  heeft  in  den Chinee-  
 Schen  beschavingskring  geen  hooge  ontwikkeling  
 erlangd.  De  gebouwen  zijn  hoofdzakelijk  
 van  hout,  niet  duurzaam,  en  laag,  zoodat  zij  
 slechts zelden een monumentalen indruk maken. 
 De  aanzienlijkste  gebouwen,  de  Buddhistische  
 tempels,  hebben  door  het  naar  evenredigheid  
 te   zware  dak  een  ineengedrongen,  gedrukt  
 voorkomen.  Wel  kunnen  de  vele  houtversie-  
 ringen  als  openbaringen  van  hun  phantasie  .  TnuES0HEBMgelden, 
   maar,  met  uitzondering  van  het  snij-  
 wefk,  leggen  zij  zelden  getuigenis  af van  fijnen  kunstsmaak. 
 De  kunstindustrie  dezer  Oost-Aziatische  volken  heeft  het  zwaartepunt  in  vele  
 kleine  voortbrengselen,  uit  plastische  klei,  uit  metaal,  hout  of  ivoor  vervaardigd,  en  
 gedeeltelijk  door  lak,  gedeeltelijk  door  graveering  en  ciseleering  kunstig  versierd.  
 Evenals  in  China  zijn  ook  in  Japan  de  fäbrikatie  van  fijn lakwerk, van aardewerk, de  
 bronsindustrie,  wapensmederij,  de  steen-  en  ivoorsnijderij  en  weverij  tot  een  kunst-  
 vaardigheid  gestegen,  die  hoog  staat. 
 China  is  net  oorspronkelijk  vaderland  dezer  takken  van  nijverheid,  en  Japan  
 volgde  China  zeer  getrouw  na.  Met  het  Buddhismus  verbreidde  zieh  ook  de  kunstsmaak  
 van  China  naar  Japan.  Zelfstandige  schepping  op  dit  gebied  heeft  Japan  
 gedurende  vele  eeuwen  niet  getoond,  al  kan  niet  ontkend  worden,  dat  Japan  zijn  
 leermeester  in  deze  kunstnijverheid  heeft  overtroffen.  De  zucht  tot  navolgen,  die  
 de  Japaneezen  kenmerkt,  drijft  hen  er  toe,  al  hun  krachten  op  het  nagemaakte  
 te  concentreeren,  zoodat  zij  dit  veriijnen  en  verbeteren, ■ zonder  zelf  nieuwe  vormen  
 te  scheppen. 
 De  hoofdbeteekenis  der  Japansche  kunst  ligt .bovenal  in  het  deeoratieve, minder in 
 1) House of Representatives Report No. 2279 June-6th 1896, Japanese Competition.