
 
        
         
		VRIJZHSTNIGHEID  VAN  HET  BUDDHISME.  NIRWANA. 
 het  leven  te  overwinnen  dan  voor  de  eersten.  Armoede  is  een  eerste  voorwaarde,  
 om  zieh  van  die  noodlottige  gehechtheid  los  te  maken,  en  daarom  juist  verzaakt  de  
 heilbegeerige  have  en  goed,  om  vrijwillig  armoede  en  ontbering  te  kiezen. 
 De  meening,  als  zou  het  Buddhisme  in  de  eerste  en  voornaamste  plaats  bestemd  
 zyn  geweest  voor  de  lagere  k lassen,  is  niet  juist.  Integendeel:  in de oudste geschritten  
 reeds,  alsook  in  de  legende,  bevinden  wij  ons  steeds  in  fatsoenlijk  gezelschap.  
 Onophoudelijk  is  er  sprake  van  en  wordt  er  gesproken  to t  jongelieden  van  goeden  
 huize,  en  die  leer  vindt  haar  voornaamste  aanhangers en begunstigers onder de welge-  
 stelde  burgerij  en  de  vorsten  van  het  bloeiende  Magadha.  Er  ligt  in  den  geest  der  
 Kerk  iets  door  en  door  fatsoenlijks,  eerzaams,  praktisch,  min  of meer  prozaisch,  
 vrijzinnigs,  gematigds  alle  eigenschappen,  waardoor  de  middelklassen  zieh  boven  
 de  lagere  onderscheiden.  Daarenhoven  leggen  talrijke  kloosters  en  heiligdommen,  
 die  in  alle  oorden,  waar  die  leer  bloeide,  verrezen,  een  voldoend  getuigenis  af,  dat  
 de  heilbegeerigen  niet  bij  voorkeur  onder  de  schamelen  en  verdrukten  te zoeken zijn. 
 Evenwel,  de  geringe  man  werd  niet  afgestooten  door  de  Congregatie.  Zij  stelde  
 den  toegang  open  voor  een  ieder,  behoudens  onvermijdelijke  uitzonderingen,  en  als  
 leek  werd  niemand  geweerd.  Het  verschil  in  käste  moest  elke  godsdienstige  w i id in o -   
 verliezen  en  behield  alleen  zijn  maatschappelijke  beteekenis. 
 De  vrijzinnigheid  van  het  Buddhisme  heeft  ook,  voor  zooverre  een  godsdienst  dit  
 vermag  te  doen,  de  scheidsmuren  tusschen  volken  en  rassen  afgebroken,  evengoed  
 als  de  twee  wereldgodsdiensten,  die  later  zijn  opgetreden.  In  dit  opzicht  steekt  het  
 günstig  af  bij  het  latere  Hinduisme,  en  is  bet  trouw  gebleven  aan  de  betere  begin-  
 selen  der  oudere  Indiers.  In  vroegere  eeuwen  hebben  de  Brahmanen  hun godsdienst,  
 zeden  en  instellingen  verbreid  onder  volken  van  vreemd  ras  en  andere taal, vooreerst  
 onder  de  Dravida’s  van  Dekan,  in  sommige  deelen  van  Achter-Indie  en  in  den  
 Indischen  Archipel.  Doch  die  ijver  verdoofde  en de Hindu werd formalistischer, onder-  
 seheidde  zieh  van  de  barbaren  in  kleingeestige  gebruiken,  en  vergat,  dat  er  onder  
 zijn  voorouders  zooveel  kloeke  zeevaarders  en  verbreiders  van  beschaving  in  over-  
 zeesche  gewesten  waren.  *Van  godsdienstige  onverdraagzaamheid  zijn  de  Hindu’s  
 nochtans  zoo  vrij  als  eenig  ander,  maar  hun  maatschappelijke  afgeslotenheid  is  zoo  
 groot,  dat  hun  verdraagzaamheid  niet  de  gewensebte  vruchten  kan  voortbrengen,  
 niet  leidt  tot  verbroedering  met  hun  medemenschen  uit  andere  luchtstreken. 
 De  Buddhisten  zijn  weinig  minder verdraagzaam in het godsdienstige dan de Hindu’s, 
 doch  onvergelijkelijk  minder  bekrompen  in  hun  maatschappelijke  denkbeeiden;  zij  
 bewegen  zieh  vrij er  onder  vreemden,  en  hebben  van  den  aanvang  af  grooter  plooi-  
 baarheid  betoond  dan  de  heidensche  Ariers.  Het  zuiver  menschelijke  -heeft  in  de  
 Buddhistische  letterkunde  een  vertolking  gevonden,  die  in -verhevenheid,  adeldom  en  
 schoonheid  van  uitdrukking  voor  geen  enkele  behoeft  te  wijken,  doch  het  is  zoo  
 vermengd  met  allerlei  nationale  en  bekrompen  voorstellingen,  dat  men  telkens  
 verbaasd staat,  hoe zooveel nietigs, ja, leelijks,  naast zooveel  schoons kan geduld worden. 
 Aldus  karakteriseert  onze  landgenoot  Kern,  de  kenner  van  het  Buddhisme,  aan  
 wien  wij  het  hovenstaande  ontleenden,  deze  godsdienstleer.  Aan  den  zachtzinnigen  
 geest  en  de  meer  vrijzinnige  opvatting  dankt  die  leer  een  groote  verbreiding  en  
 overwinningen  onder  andere  volken  en  rassen.  Doch  juist  die  vrijzinnigheid  was  
 voör  de  Brahmanen  een  gruwel  in  de  praktijk; 
 *  * * 
 Het  Buddhisme,  hoewel  de  leer  der  wedergeboorte  aannemend,  predikte  tevens  
 een  algeheele  verlossing.  De  Heer  is,  evenals  alle  vroegere  Buddha’s,  in  de  wereld  
 gekomen,  om  door  openbaring  der  VYet  goden  en  menschen  te  verlossen  van  alle  
 kwalen,  die  in  de  duisternis  wortelen.  Het  hoogste  doel  van  den  mensch  is  te  
 streven  naar  verlossing.  Die  verlhssing  is  onder  verschillende  namen  van  nirwäna  
 nirwrti,  enz.  bekend. 
 In  mythologischen  of  kosmologischen  zin  is  er  drieerlei  Nirwäna  of uitdooving  
 van  het  licht:  ten  eerste  de  dagelijksche  ondergang  der  zon  in  het  westen;  dan  de  
 tijd  van  groote  lichtverzwakking  op  den  kortsten  dag;  eindelijk  de  uitgang  van  het  
 jaar,  t  laatste  afscheid  der  zon  op  den  laatsten  dag  des  jaars.  Deze  drie  kan  men  
 terugvinden  onder  de  termen  nirwäna,  parinirwäna  en  mahäpari-nirwäna.  Het 
 HET  BEGRIP  NIRWANA.  OEFENINGEN  TOT  HEILIGHEID.  183 
 laatste  is  alleen  toepasselijk  op  den  eenigen  Buddha,  de  twee  andere  ook  op  de-  
 hemelsche  zieners,  de  heilige  Arhats  of  sterren.  Kortweg  wordt  zoowel1  de kosmische  
 als  de  heliacische  ondergang  met  het  eenvoudige  Nirwäna  aangeduid.  Het  hemelsehe  
 Nirwäna  wordt  niet  rechtstreeks  en  ondubbelzinnig  verklaard,  maar  anders  duidelijk 
 genoes  in  de,legende  omschreven.  i 
 Als  metaphysisch  begrip  is  het  Nirwäna niet  specifiek Buddhistisch,- maar algemeen  
 Indisch.  Het  bestaat,  om  het  zoo  algemeen  mogelijk  uit  te  drukken,  in het ophouden  
 van  alle  wereldsche  kwalen,  en  verschilt  niet  in  aard  van  moksha,  d.  1.:  verlossing-  
 en  dergelijke.  Nu  zijn  er  twee  soorten  van  verlosten:  1  zij,  die  het  reeds  by  nun  
 leven  zoo  ver  in  wijsheid  gebracht  hebben,  dat  zij  als  het  wäre  levend  dood  zijn,  en  
 2  zij,  die  bij  den  dood,  wanneer  alle  boeien  des  lichaams  geslaakt  zijn,  ook  alle  
 dwalingen  en  zonden  afleggen.  Zoo  onderscheiden  ook  de  Buddhisten een  betrekkelyk  
 Nirwäna,  dat  men  reeds  bij  het  leven  kan  bereiken,  en  een  defmitief  ot  hnaal 
 Nirwäna.  . . .   j   j   j  • 
 Het  laatste  kan  alleen  plaats  hebben bij lemands  dood.  Aangezien  de dood  m  de 
 vernietiging  van  ’t   organisme  en.van  het  individu,  of  liever  schynmdividu,  bestaat,  
 gaat  de  verlossing  met  volstrekte vernietiging gepaard, maar, metaphysisch gesproken,  
 is  Nirwäna  toch  een  ander  begrip  dan  dood,  want  alle  dood  heeft  vernietiging  ten  
 gevolge.  Indien  nu  Nirwäna  en  vernietiging  geheel  hetzelfde  beteekenden,  zou ieder  
 individu  of  schijn-individu,  al  is  hij  nog  zoo  zondig  en  onwetend,  bij  zijn  dood  der  
 verlossing  deelachtig  worden.  Al  het  stichtelijke  zou  daardoor  verloren, gaan. - 
 Hoewel  het  geheiligde  woord  Nirwäna  niet  op  alle  Buddhisten  denzelfden  mdiuk  
 maakt  en  hij  den  een  meer  op  het  gemoed,  bij  den  ander  op  het  verstand  werkt,  
 kan  men  toch  het  onbepaalde  der  opvatting  nauwkeung  weergeven,  door  het  te   
 vertaten  met  „eeuwige  rüste”,  „zalige rüste”.  Het  Nirwäna  is  de  rüstige dood  van 
 den  brave,  niet  van  den  booze, want  deze  kan  niet  rüstig  sterven. 1 ) 
 *  * 
 Dat  streven  naar  verlossing,  naar  vrijmaking  beheerscht  de  oudere  en  ook  de  
 Buddhistische  leer  en  bij  beide  nam  dat  streven  een  schoolsche  tmt  aan  en  ontwik-  
 kelde  het  zieh  tot  praktische  oefeningen  en  handelingen,  tot  formahteiten,  tot  ascese  
 en  monnikenwezen.  Wijsgeer  en  asceet  komt  bij  de  Indiers  op  hetzelfde  neer.  Om  
 zieh  tot  wijsgeer  te   ontwikkelen,  moet  men zieh regelmatig oefenen,  om bedrevenheid 
 in  het  vak  te  krijgen.  , 
 In  den  Yoga  worden  de  ondergeschikte  deelen  of  benoodigdheden  van  het  vak  
 aangenomen:  1  de  vijf  algemeene  zedelijke  geboden,  die  de  mensch  tegeno-ver  zijn  
 medemenschen  in  acht  te  nemen  heeft;  2  de  vijf  zedelijke  verplichtingen  van  den  
 mensch  jegens  zichzelf;  3  de  verschillende  manieren,  om  rüstig  te  zitten;  4  het  
 inhouden  van  den  adem;  5  de  inspanning,  om  de  zinnen  af  te trekken van alles, wat  
 stören  kan;  6  oplettendheid,  het  vestigen  van  de  aandacht  op  een  bepaald  punt;.  
 7  overpeinzing,  mijmering;  8  stille  aandacht,  het  geheel  verdiept  zijn. 
 Deze  kunstverrichtingen  zijn  weinig  in  aantal  en  eenvoudig,  vergeleken  met  die,  
 welke  Buddhistische  bespiegelaars  kennen.  De  zuidelijke  Buddhistische  kerk  bezit  
 een  cursus  van  40  onderwerpen  of  punten  der  praktijk.  Van  deze  noemen  wij  het  
 hezigen  der  zoogenaamde  universaalkringen  of  kosmische  cirkels.  Er  bestaan  1U  
 van  dergelijke  universaalkringen,  die  deels  naar  de  grondstof,  deels  naar  de  kleur  ot  
 naar  de  plaats  onderscheiden  worden  in  aarde-, water-, vuur-  en wind- ot  luchtknng,  
 in  een  blauwen,  gelen,  rooden  en  witten  kring,  een  in  de  vnje  lucht  en  een  m  de 
 besloten  ruimte.  -   .  „  .  ... 
 De  oefening  met  den  aardekring  heeft  plaats  als  volgt.  Na  een  kring  of  schijt  van  
 klei  of  aarde  vervaardigd  te  hebben,  legt  de  oefenaar  dien  op  een  voetstuk,  zet  zieh  
 op  körten  afstand  neder  en  houdt  den  blik  onbewegelijk  daarop  gevestigd.  •terwijl  
 hij  zijn  gedachten  op  het  element  der  aarde  rieht,  wier  verschillende  namen  hij  bij  
 zichzelf  opzegt,  moet  hij  indachtig  wezen,  hoe  ook  de  deelen  zijns  lichaams  uit  deze  
 grondstof  zijn  samengesteld.  Deze  oefening  moet  zoolang  voortgezet  worden,  totdat  
 de  oefenaar  in  een  soort  van  magnetischen  slaap  komt.  Daardoor  zal  hij  den  eersten 
 1)  Yolgens  Kern.