toch in bijzonderheden in de onderscheidene districten van elkander af. Dit is ook
het ;> geval, wat betreft den tijd, waarop zij gevierd •worden. Deze feesten hangen
in ’t algemeen af van den loop der zon. Het feest „Uttarajana” begint met den
eersten der Magha, (zonnemaand) de intrede der zon in het teeken van den Steenbok.
Volgenfe onze ephemeriden is dat op 27 December het geval, volgens die der
Hindu’s op den eersten van hun jaar, dat ongeveer met 12 Januari samenvalt. De
eigenlijke elementen der feestelijkheid bestaan in de verheerlijking der Makara
Sankranti ol van het treden der zon in het teeken van den Steenbok, van het
herrijzen der zon. Dit feest wordt zoowel door het geheele volk in het openbaar
als in de familiekringen gevierd. Dan worden aan de voorvaders van het geheele
menschengeslacht, als ook van iedere familie, offers gebracht, waarbij zieh de oifers
aan de algemeene goden aansluiten. Deze feesten worden onder de leiding der
familiepriesters in den kring van het gezin gevierd. Een hoofdvoorwerp der oifers
zjj1? ..(\® zaden der i,Sesamum orientale”, öf alleen, öf met melasse gemengd, alsdan
„Tiliia” geheeten. Ook worden koeken, uit rijst en suiker gebakken, den goden
voorgezet, om daarna door de huisgenooten te worden gegeten. Een deel van deze
verzendt men aan familieleden en vrienden als teeken van achting en liefde, in fijn
linnen, zijde of fluweel gewikkeld, al naar het vermögen van den schenker. Aan
deze huiselijke feesten, die het gevoel van vreugde over den terugkeer der zon
uitdrukken, sluiten zieh de openbare algemeene feestelijkheden aan, die in de
districten veel van elkander afwijken.
De geheele maand Magha is aan Vishnu gewijd, aan wien eveneens, evenals aan
de zon, dagelijks offers gewijd en gebeden gericht worden. Bij het wintersolstitium
(zonnestilstand) wordt het baden in den mond der Ganges als bij zonder verdienstelijk
beschouwd. Daarom verzamelen zieh in dien tijd een groot aantal lieden aan de
Ganga-Sagra, den mond der Hugli-arm. De eerste feestelijkheid bestaat in een
zoenoffer aan den Oceaan, terwijl men verschillende gaven onder körte gebeden in
den riviermond werpt. Deze zoenoffers bestaan in kokosnoten, vruchten en bloemen.
Het meest gebruikelijke offer is dat der vijf gemmen, „Pancha ratna” : een parel of
•een diamant, een smaragd, een topaas, een stuk kokosnoot, een arekanoot en een
stuk van een door een Brahmaan gedragen kleed. Deze voorwerpen worden in
linnen "gewikkeld en in den riviermond of den Oceaan geworpen. Vroeger werden
hier zelfs kinderen geofferd.
Op den eersten dag van het feest moeten de verzamelden zoowel vroeg in den
morgen als des middags baden; eenigen scheren het hoofd na het bad, en velen,
wier ouders in den loop des jaars stierven, nemen deel aan de doodenfeesten of
„Shradda”. Na het bad begeven zieh de pelgrims naar den in de nabijheid liggenden
tempel van Kapila, een goddelijk wezen, een der incarnaties van Vishnu. Een mythe
verhaalt, waarom Vishnu zieh hier in menschengedaante vertoonde. Ook de tweede en
derde dag worden op die wijze doorgebracht, in aanbidding der „Ganga” en vereering
der Kapila. Hiermede zijn de openbare feesten van het wintersolstitium gevierd.
* * *
In het historisch verloop der Indische toestanden vertoont zieh een zekere traagheid
en onderworpenheid als karakter. der bevolking. Het groote en rijke Indie, met een
oude beschaving, heeft nooit een groot wereldrijk gevormd, maar was in de oudheid
gesplitst in talrijke staatjes en later meestal onderworpen aan vreemden, zelfs tot
onzen tijd. Er bestaat een gemis aan energie, aan ondernemingszucht, die naar het
oosten en zuiden toeneemt en tot apathie overgaat. Zooais uit het bovenvermelde
valt af te leiden, heeft de Indier meer negatieve dan positieve deugden. Hij kan
verdragen en ontberen en bezit een zekere weekheid, die evenwel sommige uitingen
van wreedheid niet buitensluit. De hardheid ten opzichte van zijn medemenschen
Staat in seherpe tegenstelling tot zijn zachtheid en liefde voor de dieren. Krijgshaftige
volken vindt men nogal in noordelijk-Indie; de eens ridderlijke käste van de
Dravidasche Nair’s, in het zuiden, is tegenwoordig tot politie-dienaren gedaald.
Het kan niet ontkend worden, dat de overweldigende natuur met haar overvloed
van gaven, alsmede het zachte klimaat, aan den eenen kaut verslappend op de Indiers
gewerkt heeft, en er dus toe bijdroeg, om de energieke levenskracht der Ariers te
doen verdwiinen. Doch daarnaast heeft die omstandigheid het natuurgevoel ontwikkeld,
of misschien juister: wijl dat natuurgevoel aanwezig was>.^on d® natuur^ g™°‘er
invloed op de bewoners uitoefenen. Dat natuurgevoel blijkt ook uit de groot
gedichten der Indiers, uit bun rijkdom aan beeiden. Evenwel de kracht der oude
lederen verdween met de verzwakking des volks, en toen het Sansknet tot een
doode taal afdaalde, die slechts door een klein gedeelte der bevolking gesproken werd,
was hiermede ook de klassieke htteratuur aan de meerderheid onttrokken. De
dochtertalen van het Sanskriet (zie pag. 198) hebben lang weinig meuws geleverd
op litterarisch gebied en de Dravida-talen evenmin. , „+c. . .
Eerst in den laatsten tijd heeft er een herleving der Indische letterkunde plaats, de
nieuwe talen des volks (zie pag. 197) worden verrijkt met de schatten der Indische
klassieken Vooral het Bengali wordt daardoor bevoorrecht. Doch de Indische schnjver
Banken Tschandra Tschattarji (1838-1894) heeft door zijn romans en novellen die
een uito-ebreiden kring van lezers vonden, het Bengali tot eigenlijke schrifttaal vei heven.
De beeidende kunst der Indiers, hoewel niet zonder smaak en zelfs met njkdom
van vormen, mist datgene, wat de Grieksche kunst zoo verlieft en ook df..^ y P ü scbo
kunst groot maakt, nl. de diepere Studie der natuur m het menschelijk hchaam.
Zuid-Indie Staat hierin nog bij Noord-Indie achter. Er is m de vormen lets schematisch;
bij de gezichten vergenoegt men zieh den totaal-mdruk weer te geven, zonder
op den loop en de werking der spieren te letten. Hierdoor wordt een volheid voort-
gebracht, die geen kracht openbaart, maar meer als weekheid beschouwd moet worden.
Aldus ziet men niet het individu, spreekt met het natuurlijk karakter, maar heeft
men vormen zonder inhoud. Zorgvuldiger dan het lichaam, zijn de versierselen
afgebeeld. Ook die kunst is een uiting van het geheele karakter der Indiers.
HET KASTENWEZEN IN iNDIfi.
Het kastenwezen beheerscht nog altijd het geheele maatschappelijke leven in Indie;
hierdoor wordt alles in vaste banden geklonken. In zijn wezen bestaat het oude
kastenwezen nog ongerept, hoewel het door het toenemend verkeer veel is verzacht
in zijn strengheid. Zoo ziet men den Brahmaan in de spoorweg-coupe derde klasse
gemoedelijk naast den Sudra plaats nemen, daar zijn middelen hem zelden veroorloven,
tWHete kästenwezen^in" Indie is een der moeielijkst verklaarbare instellingen, waar-
omtrent in Europa veelal onjuiste voorstelhngen bestaan. Wij folgen m dezen de
nieuwere voorstellingen, gedeeltelijk in een artikel van Prof. Pischel uitgesprok .
HeT woord koste, van het Portugeesche casto (= soort, stam), werd door de
Portugeezen bij hun komst in Indie, in 1498, gebruikt, om daarmede de eigenaardige
indeehns van het volk, die zij er vonden, aan te duiden. ■
Volgens de leer der Indische wetboeken, vooral dat van Manu en Yajnavalkya,
(spr. °Yadschnavalkja), waaruit de priesterlijke invloeden spreken, was H g id H
vanouds ingedeeld in vier klassen, die in het Sansknet met varna, d. ^ ;
werden aangeduid: de Brahmanen, Kshatria’s, Vaicja s en Sudras, die respertievelijk
standen van priesters en geleerden, van krijgslieden en van veehouders en landbouwer ,
van kooplieden, enz. aanduidden. .. . • i * fkjfä
Deze standverschillen dagteekenen, zooals wij reeds vroeger m het licht stelden,
van de aankomst der Ariers in de vlakten van Indus en Ganges, waa,r zij op andere
volken met donkerder huidkleur stuitten, die zij onderwierpen of verjoegen. lerwijl
zij zichzelf Ariers, Arja’s of Aryas, d .i. heeren, noemden werdende mbooihngen als
Dasas, d. i. slaven, aangeduid, en de Rigveda onderscheidt aryo varnah en daso
varnah, de kleur der Ariers en de kleur der Dasas. Men vindt hier dus reeds de
uitdrukking varna, die later voor de mdeehng des volks in vier kl^ se“ ge^i u ^
werd, en welke indeeling in den oudsten tijd werkelijk berustte °p iu v j.n l th
huidkleur. De met den naam varna uitgedrukte onderscheiding was derhalve
oorspronkeliik een ethnisch verschil. Met aryo varnah duidde men de gezamenlijke
Ariers aan, met daso .varnah de gezamenlijke onderworpen stammen, de mboorlingen.
Zooals in de Rigveda Arya. en Dosa tegenover elkander gesteld werden, geschiedde
dit later met Arya en Sudra.