zeer goedkoop- Palmyra met 300 21e“en betealde niet
s i J r s u r 9 H i W i i i f f i M i
Ta, .i^ze .Bedoeienen-schaUing^^^ndm^dier^^ubirelen^ druk1I'in^CSl^**'j.Ven)r*et v,1'^
* *
*
h u f leVensw5 eeidoeonk n H S H i » M H B R zooals bij
^ M i de g e b e e l e ^ ^ a r p H ^ H
Ä h eeidnVÄ i f e ^ Z e d T a f SUf & “ " * e“ beh° i ^
denBednoemnen niet tn s e rw a c h te n K P H B
& en rondom gssBfeBH verbrand ” Indien f c ]§?«§*> • . ” gekneed,M half rauw,H half gebakken I
P w p B H B I H I H
il^d H i S H H ! | U i en » als als zb zij v versch L T is r f happen bezwaart ; uet-zij met,Mp Zij !hjeevtwate leke nz ijj awltijd doWet, wannMeer zii geldroMo“ d k
¡ M B Toedende «genschappen van zijn vruchten wordt de d a d e l^ fm dan 0nk
hem f ? og m waarde gehouden, maar werkelijk vereerd. De Arabier sDreekt De dadels worden gegeten op verschillende wijzen. Men eet ze het liefst B i i
als zij nog vol zyn van hun aangenaam zoet sap? daar men ze e f t e S e t t n V v e r s e b
kan houden, worden zij gedroogd, samengeperst en zoo voor later gebruik bewaard.
Als gedroogde dadels een gedeelte van den maaltijd uitmaken, worden zij voorgediend
in groote houten kommen, in het midden waarvan een kleine kom met gesmolten
böter geplaatst is. Elke gast neemt dan de dadels een voor een uit de kom en steekt
ze even in de boter, voordat hij ze opeet.
* * *
Het familieleven der Bedoeienen verschilt nogal van dat der steden bewonende
Arabieren. Bovenal openbaart zieh dit in het leven der vrouw in haar verhouding
tot den man. Wij ontleenen daarover iets aan een artikel van Don Josaphet in
„Aus allen Welttheilen.”
Terwijl in Sparta de vrouw zelf „man” was, in Athene als een speeltuig van den
man werd beschouwd, in "West-Europa een waardige plaats naast den man inneemt,
heeft de Islam de vrouw meer gedegradeerd tot een zielloos en reehteloos schepsel,
dat kinderen voortbrengt. De Bedoeienen-vrouwen hebben het echter beter dan hun
Arabische zusters in de meer beschaafde klassen. Wel is ook bij hen de vrouw den
man in alle'opzichten slaafsche gehoorzaamheid verschuldigd, maar daarnaast genieten
zij vele vrijheden en rechten, die de ,,harem vrouw en” niet kennen. De Bedoeienen-
vrouwen staan hun echtgenooten als werkelijke levensgezellinnen bij in allerlei werk-
zaamheden. Wel heeft ook de nomade het recht op polygamie, doch slechts weinigen
maken van dat recht gebruik, zoodat het bijna een voorrecht der Scheiks wordt.
Door hun opvoeding en levenswijze hebben de Bedoeienen-vrouwen iets manhaftigs,
vastberadens en ruws in hun geheele wezen. Zij bedekken het aangezicht niet of
slechts zelden en dan nog maar alleen met de punt van het kleed; den eigenlijken
sluier der Mohammedanen kennen zij niet. .
Open, als het geheele gezicht en het oog, is het geheele voorkomen der woestijn-
vrouw, eerbiedig en bescheiden in het verkeer met den echtgenoot, wiens wenschen
zij voorkomt, dien zij dikwijls staande bedient, gewoon als zij is, hem als haar
gemaal te beschouwen,
Dit sluit evenwel niet uit, dat velen dezer bruine schoonheden op hun heer en
gebieder grooten invloed uitoefenen en niet zelden hun wil bij dezen doorzetten.
Nu eens heeft zij in de stad een schoone halsketting gezien, waarmede zij zieh
gaarne zou wenschen te tooien, dan weer meent zij, dat een ring aan haar vinger
niet siecht zou staan, en de echtgenoot spreekt tegen, maar eindigt met lachend toe
te geven en bij het eerste stadsbezoek een en ander mede te brengen.
De Bedoeienen-vrouwen hebben hun eigenaardige bekoorlijkheden. Zij hebben over
’t geheel een schoon Semietisch lichaamstype, een gemiddelde lengte en niet te volle
vormen, een gevolg van het woestijnleven. In hun houding is iets imponeerends,
hun gebaren zijn bevallig, met uitdrukking en niet zonder waardigheid; handen en
voeten laten ,aan sierlijkheid niets te wenschen over. Het gelaat is ovaal, de neus
klein, dikwijls afgeplat, de lippen zijn vol en de kin is afgerond. De vrouwen
vertoonen onderling een groote gelijkenis, zooals bij een onvermengd ras van vast
type geen zeldzaamheid is. De amandelvormig gespleten oogen zijn groot, schitterend
en levendig, doch met iets zachts, dweperigs, waaraan, men echter geen verdere
beteekenis moet hechten. De huidkleur is tamelijk licht en wisselt af in schakeeringen
van safraan-, tabak-, koper-, olijfkleurigbruin en brons. Het op zichzelfiijn gevormde
oor wordt door zware inhangsels uitgerekt, doch Staat niet siecht; het zuivere wit in
het oog en de blanke tanden worden betooverend genoemd. De mond daarentegen
is groot en heeft iets hards en scherps. In hun gang zijn de Bedoeienen-vrouwen
ernstig en mannelijk, doch daarbij openbaart zieh tevens eenige onbewuste gratie.
De grootste bekoorlijkheid bezitten deze vrouwen, evenals alle Oosterscbe, in hun
jeugd; met 18 ä 20 jaren worden de trekken reeds scherper en mannelijker en
neemt de schoonheid af.
De kleeding der Bedoeienen-vrouwen kan niet eenvoudiger zijn en herinnert,
evenals die der mannen, aan den tijd der patriarchen. Gewoonlijk omhult enkeleen
lang, blauw hemd de slanke gestalte van de dochter der woestijn; een breede, bonte
gordel houdt dit kleed met weinig plooien slechts los tezamen; de mouwen zijn lang
en ruim en hangen sleepend naar omlaag.