
 
        
         
		Toch  zijn  de  Fukhieneezen  verwant  aan  de  Hoklo’s,  doch  hebben  zieh  reeds  vroeg  
 van  hen  gescheiden,  zoodat  hun  talen  zieh  afzonderlijk  ontwikkelden.  Op  Java  vindt  
 men  slechts  enkele  Hoklo’s  en  Hakka’s,  die zieh geheel  van de  anderen onderscheiden. 
 LITTERATUUR  OVER  CHINA. 
 H.  Cordier.  Bibliotheca  Siniea.  Dictionnaire  bibliographique  des  ouvrages  relatifs  à  
 l’Empire  Chinois.  Paris,  1878—85.  Deze  bibliographie  geeft  aanwijzing  van  ailes,  
 wat  in  de  Europeesche  talen  sedert  de  uitvinding  der  boekdrukkunst  over  China  
 is  gepubliceerd,  tot  1884,  met  een  groot  aantal  wetenschappelijkê  aanteekeningen.  
 Een  supplement  op  deze  bibliographie  van  1884—1894  is  versehenen. 
 F.  von  Richthofen. China. Ergebnisse eigener Reisen und Studien.  Berlin, 1877 —1885.  
 Jf.  H.  G ra y .  China.  A  History  of  the  Land,  Manners  etc.  London,  1878. 
 M.  Brandt.  Aus  dem  Lande  des  Zopfes.  Leipzig, 1894. 
 „  Sittenbilder  aus  China.  Mädchen  und  Frauen.  Stuttgart,  1895. 
 A.  Exner.  China.  Skizzen  von  Land  und  Leute. Leipzig,  1889. 
 F.  H irth.  Chinesische  Studien.  München,  1890. 
 P.  de  Konino.  Besehrijving  van  Chineesche  schedels.  Leiden,  1877.  (Dissertatie). 
 F.  Scherzer.  La  puissance  paternelle  en  Chine.  Etude de droit Chinois.  Paris,  1878. 
 W.  A.  Martin.  The Chinese, their Education, Philosophy and Letters.  New-York, 1881.  
 R.  Douglas.  Society  in  China.  London,  1894. 
 R.  K.  Douglas.  China.  London,  1887. 
 „  Confucionism  and  Taouisme.  London,  1893. 
 J.  Edkins.  La  religion  en  Chine;  exposé  des  trois  religions  des  Chinois.  (Ann.  du  
 Musée  Guimet  t.  IV,  1882). 
 E.  Simon.  Le  gouvernement  chinois,  son rôle dans l’Etat.  Nouvelle Revue XXVII1884.  
 A.  R év ille .  La  religion  chinoise.  Paris,  1889. 
 J.  J.  M.  de  Groot.  The  religious  system  oLChina,  its ancient  forms,  evolution  and 
 present  aspect.  Leiden,  1892—94. 
 „  Jaarlijksche  feesten  en  gebruiken  van  de Amoy-Chineezen.  Verhandelingen  
 v.  h.  Bataviasch  Génootschap  van  Künsten  en  YVetenschappen.  Deel  
 XLII.  Batavia  1882. 
 J.  D.  Ball.  Things  Chinese.  London,  1894. 
 R.  S.  Gundry.  China  and  its  Neighbours.  London,  1895. 
 „  China,  Past  and  Present.  London.  1895. 
 E.  Simon.  China:  Religious,  Political  and  Social.  London,  1887. 
 F.  Ratzel.  Die  Chinesische  Auswanderung.  Breslau,  1876. 
 George  F.  Seward.  Chinese  Immigration.  New-York,  1881. 
 H O O F D S T U K   XX X I I .   
 J A P A N   E N   Z I J N   B E W O N E R S . 
 I.  Natuurlijke  gesteldheid  des  lands. 
 Ten  oosten  van  de  Oude  Wereld,  als  een  voorpost  in  den  Grooten  Oceaan,  ligt  
 het  eilandenrijk  Japan.  Bit  gebied  omvat  de  grootste  eilanden  van  den  grooten  
 vulkaangordel,  welke  zieh  ten  oosten  van  Azie  van  de  Philippinen  over  Formosa, de  
 Liu-Kiu-eilanden,  de  Japansche  eilanden  en  de  Kurilen  naar  Kamschatka  uitbreidt.  
 Op  de  breedte  tusschen  45°  en  31°  ligt  in  dezen  gordel  het  eigenlijke  Japansche  
 Rijk,  dat  in  den  laatsten  tijd  door  den  oorlog  met  China  zijn  zuidelijkste  bezitting  
 heeft  verkregen  in  het  eiland  Formosa,  op  23'/a°  N.Br. 
 Het  rijk  Japan  bestaat  uit  eilandengroepen, waarvan  de hoofdeilanden  zijn: Kiusjiu,  
 Sjikoku,  Honsjiu  (of  Hondo,  in  Europa  ten  onrechte  veel  Nippon  geheeten) 1)  en  
 Jesso.  Een  menigte  kleine  eilanden  omringen  deze  hoofdeilanden.  Daarenboven  
 behooren  tot  het  rijk  nog  de  Kurilen,  de  Liu-Kiu-eilanden  en  Formosa. 
 De  vorming  der  Japansche  eilanden  is  zeer  ingewikkeld,  zoöals  reeds  uit  de  
 onregelmatige  vormen  op  de  kaart  valt  af  te  leiden,  en  de  geologische  samenstelling  
 is  buitengewoon  afwisselend  en  gecompliceerd.  Bijna  alle  bekende  wijzen  van  
 vorming  en  vervorming  der  aardkorst  hebben  deel  gehomen  aan  den  opbouw  dezer  
 eilanden:  vouwen,  breuken,  verzakkingen  en  Vulkanismus  wisselen  hier  af  in  hun  
 werking,  en  geven  aan  de  tektonische  en  geologische  kaart  een  buiteDgewoon  
 bont  voorkomen. 
 Die  ingewikkelde  geologische  geschiedenis  der  Japansche  eilanden,  welke  zieh  nog  
 in  onzen  tijd  voortzet  door  de  werking  van  vulkanisme  en  aardbevingen,  heeft  een  
 sehilderachtige  afwisseling  van  gebergten  en  dalen,  van  eilanden,  landtongen,  
 inhammen  en  zeestraten  aan  deze  eilanden-wereld  gegeven.  Meer  dan  drieduizend  
 achthonderd  eilandjes  of  rotsen  zijn  het,  die  te  zamen  het  grondgebied  van  het  
 Japansche  Rijk  vormen  en  een  guirlande  van  groenende  heuvels,  dieper  naar  het  
 binnenland  in  naakte  bergspitsen  overgaande,  over  de  wateren  van  den  Grooten  
 Oceaan  leggen,  als  om  een  binnenzee,  de  Japansche  Zee,  van die wateren te scheiden.  
 Het  donkerblauw  der  zee,  vooral  in  het  zuiden,  waar  de  warme  Koero  Sjiwo.of  
 Zwarte  Stroom  de  stranden  bespoelt,  in  vriendelijke  teg;enstelling  met  de  groene  
 kustheuvels;  de  trotsche  bergmassa’s  van  rooskleürig  graniet,  aan  den  voet  door  de  
 rustelöos,;  werkende  zee  schijnbaar  ondermijnd;  maar  hoogerop  als  tot  reusachtige  
 indrukwekkende  koepels  zieh  opwelvend,  de  rijke  afwisseling  van  kleuren  Jangs  de  
 oprijzende  hellingen  der  eilanden,  dit  alles  brengt  den  reiziger  in  verrukking,  als  
 hij  de  schoone  landoevers  van  Japan  nadert. 
 De  Japaneezen  noemen  hun  land  wel  „Yämato”,  d.  i.  land  der  bergen,  en  die  
 benaming  is  zeer  terecht,  want  elk  der  groote  eilanden  vormt  een  aaneenschakeling 
 1)  De  naam  Nippon  wordt  door  de  Japanneezen  aan  het  geheele  rijk  gegeven,  doch  niet  aan  een  
 enkel  eiland;  de  Europeanen  evenwel  hebben  dien  naam  op  het  hoofdeiland  toegepast.  Daardoor  
 ontstond  die  verwarring.  Marco  Polo  leerde  het  eerst  Japan  in  Europa  kennen  onder  den  naam  
 Zipangu,  welken  hij  in  China  gehoord  had  en  die  beteekent:  „land  van  den  opgang  der  zon”,  
 „morgenland”,  omdat  Japan  ten  oosten  van  China  ligt.  Soortgelijke  vormen  brachten  de  Portugeezen  
 als  naam  van  het  land  mede  uit  China:  Gipanque.  Gepuen,  en  ook  de  Japanneezen  noemden  hun  rijk  
 aldus,  doch  zij gaven  er  een  andere  uitspraak  aan,  waardoor  de  naam  Nippon  werd.  Uit  de  uitspraak  
 van  Nippon  hebben  de  Europeanen  Japan  gemaakt.