De godsdienst m Tibet bestaat hoofdzakeiijk in het Lamaïsme; Doch daarnaast
bestaat nog een andere religie, die zelfs in enkele streken overheersehend is en
aangeduid wordt als Bon-pa, Boa-ha of Bont-chos, doch waarvan in Europa weinig
bekend is. Deze religie schijnt uit het oorspronkelijk Sjamanisme te zijn voortge-
komen, dat nog bij enkele Mongoolsche stammen bestaat en in vroeger tijden hier
verder verbreid was. Dit Sjamanisme is door het Buddhisme wil gedeelteliik
verdrongen, maar het laatste heeft ook in Tibet, evenals elders, nog veel van den
ouden godsdienst overgenomen. Op dit oogenblik vindt men beide godsdiensten
vreedzaam naast elkander; het oude geloof heeft een groot aantal aanhangers in de
rDJ ,eu f -S ’ljan !. centrale provinciën, terwijl het Lamaïsme, de vorm, dien het
Buddhisme hier heeft aangenomen, meer aanhangers heeft in de oostelijke en weste-
iijke deelen van Tibet, m Mongolie en China. ) VOver
het Lamaïsme zullen wij nader in bijzonderheden treden.
Lamaismus (van het Tibetaansch Lama, d. i. leeraar) is de vorm, welken het
Buddhismus bij Tibetaners, Mongolen en Kalmukken heeft aangenomen. Wij wezen
er reeds vroeger op, dat het Buddhismus met zijn plooibaarheid onder verschiffende
volken een andere ontwikkehng had. Wij zagen dit nader in China, bij de Chineezen
m Japan, Korea, enz.
Het Lamaïsme ontstond uit de versmelting van enkele in Noord-Iiidië (Nepal)
ontwikkelde latere Buddhistische geloofs- en cultus-vormen met de in Tibet bestaande
oudere godsdienstige meeningen en vereeringen.
het..Bud<Ihisme onder koning Srong-Tsan-Gampo in 632 in<mvoerd.
Het behield aldaar zijn ouden vorm tot de heerschappij der Mongolen. Gedurende deze
werd de abt van een Buddhistisch klooster in Tibet, sedert onder den naam Phaspa
bekend, schatplichtig heerscher over Tibet en daarmede tegelijkertijd hoofd van de
Tibetaansche hiérarchie. Hierdoor ontstond een verbinding van de hoogste geestelijke
met de hoogste wereldlijke macht, welke sedert in Tibet geheel eigenaardig gebleven is.
Um Phaspa s groote macht en invloed te breken, schonken de Mongoolsche
heerschers van China de koninklijke waardigheid nog aan andere klooster-abten
welke daardoor als „Patriarchen” in Tibet optraden. Hun hoofdaanhangers waren
de Shamar s, een aanzienlijke verbroedering van monniken.
Tegenover deze erfelijke hiérarchie grondvestten de leerlingen van een zekeren
Jsong-Khapa (1357—1417) een meuw stelsel, dat aan het oorspronkelijke Buddhismus
vreemd was. Zij voerden als kenteeken hunner aanhangers een gele muts in
waardoor zij zieh uiterlijk onderscheidden van de Schamar’s, die een roode muts
droegen. De „Geelmutsen” noemden zieh „Gelup pa” d. i. „vrienden der deugd” of
ook wel naar hun eerste middelpunt „Galdan pa” d. i. „tot-Galdan behoorende”.
Under lialdan verstaat men een döor Tsong-Khapa, niet ver van Lhassa in 1409
gesticht klooster. In de nabijheid van Lhassa werden spoedig nog twee nieuwe
kloosters gesticht, die dezelfde richting toegedaan waren, „Brepung” en ,Sera”. In
deze drie kloosters moeten tot 30,000 monniken geleefd hebben; tegenwoordig
bedraagt het aantal nog ± 16,500. v ?
Tsong-Khapa was een aanhanger der leer van den „avataras” d. i. de nederdaling
oft vleeschwording van bovènaardsche wezens op aarde, en hierdoor heeft het
Tibetaansche Buddhismus het eigenaardig karakter ontvangen, hetwelk het tot
Lamaïsmus stempelt. De hoofdbeteekenis verkreeg in deze leer den Dalai-Lama de
opperste pnester of bisschop van alle Buddhisten in Tibet, Mongolie en de aan-
grenzende Russische gewesten, en in naam ook de wereldlijke heerscher van Tibet.
Het woord Dalai-Lama komt van het Mongoolsch Dalai, d. i. zee, oceaan en
Balai-Lama kan men gevoegelijk vertalen door „oceaan van wijsheid”. Yolgens de
leer van Tsong Khapa zet Buddha zijn verlossingswerk in hen voort en wordt hij
m den Dalai-Lama steeds nieúw geboren.
„Gedun grub pa” stichtte in 1445 ten zuidwesteri van Lhassa, niet ver van de
Indische grens, het klooster „Tashi Lunpo”, dat spoedig de tweede métropole van
het Lamaïsme werd en welks abt eveneens als de incarnatie van Buddha werd
aangezien, Panchen-Lama geheeten. De tweede opvolger van „Gedun grub pa” moet
het eerst den half-Mongoolschen titel Dalai-Lama hebben aangenomen en bracht het
Lamaïsme over in Mongolie.
Den hoogsten bloei bereikte het Lamaïsme onder Nawang Lobsang, overleden
omstreeks 1682. Deze bouwde een residentie voor zieh en zijn opvolgers op denzelfden
heuvel Pótala bij Lhassa, waar eens de koningsbUrg gestaan had.
De heilige stad Lhassa werd van nu af het doel van talrijke Mongoolsche pelgrims.
Jonge Mongolen kwamen naar hier, om er wijsheid te leeren, in de Buddhistische
litteratuur ingewijd te worden, en later weder in verschiffende landen hun kennis
te verbreiden.
Doch op die aanzienlijke hoogte bleef het Lamaïsme niet lang. Misbruiken slopen
in, en het gebruik kwam meer en meer in zwang, om tot den hoogsten Lama zelfs
kinderen te verhelfen, naast wien dan een andere Lama als feitelijk hoofd werd
aangewezen. Deze regeerde in zöover, als zijn medebroeders, die hem gekozen hadden,
dit toelieten. Onder deze omstandigheden is het duidelijk, dat de Chineesche regeering
meer en meer invloed op de keuze van den Dalai-Lama en van den Panchen-Lama
uitoefende. Ook het vroeger bestaande gebruik, dat de Dalai-Lama den Panchen-
Lama en deze omgekeerd den Dalai-Lama in zijn ambt huldigde, bestaat niet meer.
Buiten Tibet genieten de hoogste Lama’s van het klooster Kurun of Urga in het
land der Khalkha’sy.en die te Peking groot aanzien. Zelfs heeft in Mongolie het
Lamaismus nog vaster wortels geschoten dan in Tibet. Ook in Kuku Khotun in
Tatarije resideert een „Avatara-Lama”, die als de incarnatie van een der grootste
wezens, welke het jongere Buddhismus kent, wordt beschouwd. Eveneens resideert
er een in Bhutan, waar hij „Lama Rinpoche” heet. In Sikhim tusschen Bhutan
en Nepal vindt men Lama’s genoeg, die zieh bezighouden met geestenbezwering ; de
incarnatie-leer heeft hier echter geen wortel gevat.
Nïlet leefstelsel van het Lamaïsmus moet hoofdzakeiijk geput worden uit den
„Kahdschur” (Tandschur), de Tibetaansche canon in 108 foliobanden en de commen-
taren, 225.fo li o b an d e n omvattend. Eigenaardig is in deze leer, naast het geloof aan
de zielsvernüizjng, de aanneming van een trias van machten, die de wereld behouden ;
zij zijn: Manjmrü^Ae verpersoonlijkte wijsheid, Avalokitesvara, de verpersoonlijkte
liefde, en Vajrapani, de-verpersoonlijkte kracht, die den donderknods draagt. . Deze
wezens genieten goddelijke'vereering naast andere, minder voorkomende goden.
Vooral de tweede genoemde wordt in Tibet als de schutsgodin des lands beschouwd
en veel vereerd; de meeste gebeden worden tot haar gericht. Overal, vooral op^de
bergen, ziet men haar beeid voorgesteld met meer gezichten en handen, en vindt men
tempels aan die godin gewijd.
Een ontaarding van het Lamaïsme is het tantra of tooverwezen met zijn Siddhis,
d. i. tooverkrachten, Dharamis, d.i. tooverformulieren, en zijn Mandala’s, d. i. toover-
kringen, een leer, waarin veel zinnelijks en laags is opgenomen. Zelfs wordt tegenwoordig
de vrees voor hooze geesten overheersehend over bijna alle religieuse
gevoelens, en de Lama’s moeten hen door toovermiddelen in bedwang houden. Het
oecultismus, dat in enkele kloosters beoefend wordt, is een der treurigste vormen
van religieusen waanzin en bijgeloof. De zedelijke idealen, welke het oorspronkelijke
Buddhismus kende, rüsten vergeten onder een menigte zinledige gebruiken en vormen.
De Lama'istische hiérarchie kent drie graden van kloosterhoofden, die, hoewel in
macht en aanzien verschiffend, toch affe als „avatara” d. i. als de beliehaming
(incarnatie) van een Buddhistischen heilige, een Buddha of een dergelijk wezen
gelden : den Khubilghan Khutuku, den Dalai- en den Panchen-Lama. Er bestaan
zelfs ook vrouwelijke Khutuku’s. Bij de vele kloosters met hun duizenden van
monniken in deze streken is de avatara-leer een goed middel tot handhaving van
de tueht en orde. Alleen de hoofden of abten van aanzienlijke kloosters ziet men
als incarnaties van hoogere wezens aan. De meeste kloosters hadden enkel een
hoofd „Khampo” geheeten, die wel een Lama, maar geen avatara-Lama was. Met
de toekenning ,van den naam Lama ging men echter tamelijk vrijgevig te werk,
zoodat ieder, die volledig monnik was, dien kon voeren. Ook onder de Lama’s heeft
men vele rangen: de hoogere overeenkomende met ons doctor, de lagere tot toovenaar
afdalend. Een Lama, die eenigszins onderwezen is, geldt voor opvoedèr, leeraar,
arts, schilder, astroloog enz. Ook vagabondeerende Lama’s, die zin hebben in een
zwervend leven, vindt men veel in Oost-Azie. De Lama’s zijn nominaal ongehuwd,
doch enkelen, bovenal de Shamars, nemen het hiermee niet zoo nauw.