„In het nomad enleven gebeurt het dikwijls, dat een herder weken lang alleen,
door honger en dorst gekweld, ronddoolt. Dan zal ook de meest gezonde aan zins-
dwalingen lijden. Dikwijls gebeurt het, dat de verlaten wandelaar bij zijn omzwer-
vingen stemmen tot zieh hoort spreken ; daarom is voor deze stemmen in het Arabisch
een eigen woord „hâtif” in gebruik.”
„Ieder reiziger, die nog de woestijnen van Arabie en Klein-Azië doortrekt, spreekt
voi verrukking van hun schoonheden ; allen roemen zij lueht en licht, roemen zij het
gevoel van verkwikking en de merkbare verhooging van menschelijke energie. Als
vanzelf moet daardoor tusschen den gewelfden hemel en de onbegrensde vlakten
een stemming van het monothéisme de zonen der woestijn vervullen. Mozes, een
priester van Heliopolis, vergat eerst de Egyptische godenwereld, de schoone beeiden
uit steen, de geheiligde dieren, de menschengestalten met hieroglyphenhoöfden en
Symbolen, toen hij naar den berg Sinai ontvluchtte. Daar in de woestijn inoest eerst
het Jodendom met zijn Egyptisch heidendom begraven worden, voor zieh bij een
nieuw geslacht het onder woestijngedachten en woestijnbeelden ontwikkelde mono-
the'ismus kon vestigen. De vurige Elia trok zieh in de woestijn terug; Johannes de
Dooper predikte in de woestijn in het Bedoeienenkleed van kemelsharen en voedde
zieh met sprinkhanen en wilden honing. Ook Jezus bereidde zieh voor tot zijn loop-
baan door veertig dagen in de woestijn te leven. Mohammed, hoewel een zoon van
de stad, dronk eveneens de melk eener Bedoeienen-min, was langen tijd herder en
deed daarna onderscheidene voetreizen naar Palestina.”
Zoo leert ons de geschiedenis, dat de woestijn de ontwikkeling van het monothéisme
bevordert, meent Peschel. En hoewel onze geleerde schrijver zieh zeker te ver door
de liefde voor zijn onderwerp laat medevoeren, zijn wij het toch met hem eens, dat
een zeker religieus gevoel, een band met de. onbekende wereld of macht, zieh eerder
ontwikkelt in de eenzaamheid, dan in het gewoel der wereld.
Het landklimaat doet Sterke tegenstellingen uitkomen van wärmte en koude, in
droogte en vochtigheid. De höoglanden van Azië en het binnenland van Perzië leveren
daarvan voorbeelden te over.
Bij de Iraniërs, zoowel als bij de volken der Veda’s, vond de vereering der goden
van het licht, het vuur en de heldere lucht plaats en werd hun overwinning in den
strijd met de vijandelijke natuurmachten, de geesten van dorheid en onvruchtbaarheid,
feestelijk gevierd. De zon, die de wintervorst en de sneeuw op de bergen deed
verdwijnen ; het morgenrood, dat de nevels van den nacht verdreef; het vuur, de
aardsehe afstraling van den hemelschen lichtglans, In welks opflikkerende vlammen
het streven der mensehenziel naar de eeuwige lichtbron symbolisch werd aangewezen,
deze verschijnselen werden alle door de herdersvolken van oostelijk Iran als goddelijke
wezens vereerd, terwijl de verdorrende wouden, de verschrikkingen der woestijn en
der wildemis, waar de geesten van den naebt en van de vemietiging wonen, als
vijandelijke demonen gevreesd werden.
Onder den lachenden hemel van Indië, met zijn mild en regelmatig klimaat, waar
de natuur zieh enkel van een weldadigen kant vertoonde, ontstond de voorstelling
van een welwillende oergodheid, aan wie al het bestaande zijn oorsprong en voort-
bestaan heeft te danken; in Iran, het land met de grootste tegenstellingen en de
hevigste omkeeringen in de natuur gedurende den loop van een jaar, ontstond onder
dien invloed het geloof aan goede en booze goden, aan de weldadige machten des
lichts en de vijandelijke machten der duisternis, een wereld van tegenstellingen, die
zieh op ethisch gebied in een dualismus oploste, dat de kem en het mibdelpunt
van hun religieuze aanschouwingen vormde.
Die dualistische natuur-religie van het Iranische volk werd door een ouden wijze,
Zarathustra, of in Europa meestal Zoroaster genoemd, in een poëtisçh-philosophisch
systeem samengevat, waarbij de goden door het doen uitkomen der ethische elementen
met de menschenwereld in nadere betrekking werden gebracht. Hij stelde de geesten
onder twee hoofden, die van het goede, gewoonlijk Ormuzd geheeten, en die van het
kwade, als Ahriman aangeduid. De oude natuurgoden bleven hierbij bewaard, evenals
de oude offergebruiken en lofzangen, doch zij kwamen als goede en booze geesten
in een ondergeschikte verhouding tot de beide hoofdbeginselen, en de natuurmachten,
die de Iraniers dienden, vormden in den volksgodsdienst nog steeds het middelpunt.
Ongetwijfeld is de ontwikkeling der religien, de vorming van de Aziatische rassen
tot religie-stichters, mede aan den invloed van het klimaat te danken. Wij zeggen
„mede”, omdat wij geenszins zoo ver willen gaan, dien eenen invloed als de eenige
kiem van de genoemde historische verschijnselen te beschouwen. Gewoonlijk vindt
er een samenwerking plaats van verschillende factoren tot een zelfde resultaat.
Het zuiden van Azie, met een tropisch klimaat, met een weelderige natuur, die
in milden overvloed de bewoners overlaadt met weldaden en geen zwaren strijd om
het bestaan noodzakelijk maakt, was het land, dat in zijn meest bevoorrechte gedeelten
tot verslapping en verzwakking leidde. Hier was het, in de aan natuurproducten
zoo rijke Gangesvlakte, dat het Arische volk, van de hoögvlakte afkomstig, aan verslapping
ten prooi werd. De hooglanden daarentegen, met een koeler klimaat, bewaar-
den een krachtiger volk, dat de volheid zijner energie bleef behouden.
* *
Het klimaat van het zuiden van Azie kenmerkt zieh door de moessons, die als
afwisselende en ongeveer tegengestelde winden, zoowel wat richting als karakter betreft,
de jaargetijden beheerschen. Het zijn de goede of droge moesson uit het N. 0. en N.
in onzen winter, en de natte of kwade moesson uit het Z. W. of Z. in onzen zomer,
die hier regelmatig met elkander afwisselen. Behalve door tegenstellingen in de
natuur waren deze het, die op de ontwikkeling der scheepvaart reeds vroeg invloed
uitoefenden, en de oude Indiers er toe brachten, zieh vroeg op verre zeeen te wagen.
Het verband tusschen de ontwikkeling der menschheid en het klimaat komt ook
hier sterk uit.
Het moessongebied strekt zieh uit längs bijna geheel Oost-Azie en hier veel verder
naar het noorden dan ergens op aarde. De geheele oostkust van China en ook Japan
heeft een moessonklimaat, met afwisselend een droog en een vochtig jaargetijde, met
vrij regelmatige opvolging van zee- en landwinden in den loop des jaars, en eveneens
met heete zomers en koude winters.