
 
        
         
		De  Islam  is  in  het  Turksche  Rijk  de  staatsgodsdienst.  Daarnaast  mag  echter  elke  
 andere  erkende  godsdienst  vrij  uitgeoefend  worden.  De  Mohammedanen  vormen  in  
 Aziatisch  Turkije  verreweg  de  meerderheid  der  bevolking,  in  Europeesch  Turkije  
 ongeveer  de  helft.  De  volgende  niet-Mohammedaansche  kerkgenootsehappen,  gedeel-  
 telijk  genoemd  naar  de  volken,  zijn  door  het  Turksche  gouvernement  erkend  en  
 toegelaten:  1.  Latijnen,  Franken  of Katholieken,  bestaande  uit  de  nakomelingen  van  
 Genueesche  en  Venetiaansche  volkplanters  en  proselieten  onder  de- Armeniers;  2.  
 Grieken;  3.  Armeniers;  4.  Syriers  en  gei'mieerde  Chaldaeërs;  5.  Maronieten,  onder  
 den  Patriarch  van  den  Libanon ;  6.  Protestanten  en  7.  Joden.  Deze  zeven  kerkge-  
 nootschappen  bezitten  het  privilegie  van  een  eigen  kerkelijk  bestuur.  De  bisschoppen  
 en  patriarchen  van  Grieken  en  Armeniers  en  de  hooge  rabbi’s  der  Joden  bezitten  
 door  hun  hooge  waardigheid  grooten  invloed. 
 De  Mohammedaansche  geestelijkheid  Staat  in  het  Turksche  Rijk  onder den  Scheik-  
 oel-Islam.  Hun  waardigheid  is  erfeiijk  en  alleen  bij  besluit  van  den  Sultan  kunnen  
 zij  worden  ontslagen.  Een  afzonderlijke  geestelijke  stand  in  den  eigenlijken  zin  des  
 vvoords  bestaat  niet  in  Turkije. 
 De  Koran  en  de  Multeka  moedigen  het  openbaar  onderwijs  aan  en  dientengevolge  
 bestaan  er  reeds  sedert  lang  openbare  seholen  in  de  Turksche  steden  van  eenige  
 beteekenis,  terwijl  aan  de  belangrijkste  moskeeën  „medresses”  (een  soort gymnasium  
 in  het  Oosten)  en  openbare  bibliotheken  verbonden  zijn.  Hoewel  ook  volgens  de  
 nieuwere  wetten  aan  de  gemeenten  opgedragen  is,  seholen  op  te  richten,  en  het  
 onderwijs  wettelijk  verplichtend  gesteld  is  van  6—11  jaren,  wordt  aan  de uitvoering  
 dezer  wetten  nog  niet  gedacht,  en  Staat  het  onderwijs  op  lagen  trap. 
 Zij,  die  zieh  op  de  kennis  van  den  Koran  toeleggen,  de  oelema’s  of  geleerden,  zijn  
 bevoegd  tot  het  bekleeden  van  rechterlijke  en  kerkelijke  betrekkingen,  en  hun  raad  
 wordt  steeds  ingeroepen  in  alle  twijfelachtige  gevallen,  die  in  het  godsdienstig  en  
 burgerlijk  leven  voorkomen.  De  oelema  bezoekt,  wanneer  hij  op  10—12  jarigen  
 leeftijd  de  lagere  sehool  verlaten-heeft,  als  nieuweliug  een der medressen of seminaria  
 van  den  Islam  en  ontvangt  er  als  softa  (student)  onderwijs in  spraakkunst,  redeneer-  
 kunde,  zedeleer,  welsprekendheid,  wijsbegeerte,  godgeleerdheid,  rechtsgeleerdheid  en  
 in  den  Koran  en  de  Sunna.  Daarop  verkrijgt  hij  van ? den  Scheik-oel-Islam  het  
 diploma  van  „mulasim”  of  candidaat,  en  kan  daarop  ,,kadi”  of  rechter  worden.  Wil  
 hij  echter  tot  de  hoogste  waardigbeden  opklimmen,  dan  moet  hij  zieh  nog  zeven  
 ja a r  op  de  Studie  toeleggen,  waarna  hij  den  graad  van  „muderris”  verkrijgen  kan. 
 Uit  het  boven  medegedeelde  valt  reeds  af te  leiden,  dat  de inwendige staatkundige  
 toestand  van  het  Turksche  Rijk nog beheerscht wordt door  een  verouderd absolutisme,  
 zonder  openbaarheid,  met  bij na  geen  zorg  der  regeering  voor  het  welzijn  en  de ont-  
 wikkeling  der  bevolking.  Het  staatsorganisme  van  het  Turksche  Rijk  is  een  „roof-  
 stelsel”,  dat  evenals  de  rooflandbouw  wel  neemt, maar niet geeft, hetwelk noodwendig  
 op  verarming  en  achteruitgang  moest  uitloopen.  Reeds  eenige  eeuwen  heeft  dat  
 beginsel  geheerscht,  en  de  diepe  verarming  der  bevolking  in  het  Turksche  gebied  is  
 hieruit  verklaarbaar. 
 Aldus  is  het  draagvermogen  der  bewoners  verminderd,  en  bij  het  siechte  beheer  
 der  staatsinkomsten,  zonder  contrôle  gevoerd,  is  het  niet  te  verwonderen,  dat  de  
 financieele  toestand  des  Rijks  allertreurigst  was. 
 De  financieele  toestand  van  Turkije  is echter na het staatsbankroet van 18 April 1876  
 iets  vooruitgegaan,  tenminste  wat  betreft  de  in  het  buitenland  aangegane  schuld,  
 welke  sedert  1881  onder  toezicht  van  de  schuldeischers  uit  bepaalde  belastingen  ten  
 deele  wordt  voldaan.  Evenwel  is  er  weinig  omirent  den  werkelijken  financieelen  
 toestand  des  Rijks  bokenrft  xlaar- het  budget  geheel  ongeregeld  is  en  veelal  niet  
 gepubliceerd  wordt,  terwijl  het gepubliceerde geen  vertrouwen  verdient.  De inkomsten  
 van  den  staat,  voor  zooverre  die  niet  aan  de  schuldeischers  verpand  zijn,  bestaan  
 uit:  grondbelasting,  inkomstenbelastingen  van  enkele  takken  van  nijverheid,  de  
 tienden  van  de  opbrengst  des  landbouws,  welke  echter  tot  12H  pCt.  geind  worden,  
 een  schapenbelasting,  de  op  niet-Mohammedanen  gelegde  belasting  om  bevrijd te zijn  
 van  den  militairen  dienst  en  een  invoerrecht van 8 pCt.- bij een uitvoerrecht van 1 pCt. 
 Het  grondbezit  is  in  Aziatisch-Turkije  ongeveer  geregeld,  als  wij  dat  in  Egypte  
 besehreven.  (I,  pag.  431).  Men  onderscheidt er:  lo  Miri ofkroonlanderijen, 2o  Wä ku f-  
 goederen,  d.  i.  landbezit  van  de  Mohammedaansche  kerk ;  3o Midikaneh  of  kroon-  
 schenkingen  en  4o Mulk  of vrij  particulier  grondbezit. 
 De  kroonlanden  vormen  het  grootste  gedeelte. van  het  grondbezit  in  het  Turksche  
 Rijk  en  worden  direct  van  de  kroon  verkregen.  Het gouvernement verleent het recht  
 aan  particulieren  tegen  een,  zekere  huur,  om  de  nog  niet  in  gebruik  zijnde  kroonlanden  
 te  bebouwen  enz.,  doch  behoudt  zelf  den  eigendom.  Wanneer  de  gebruiker  
 de  bewerking  van  den  grond  gedurende  drie  jaren  achtereen  verwaarloost,  vervalt  
 hij  weder  aan  het  gouvernement. 
 De  „Wakufgoederen”  zijn  het  eigendom  der  kerk  en  zijn  geschonken  om  deze van  
 de  noodige  inkomsten  te  voorzien,  terwijl  zij  tevens  dienen  voor  de. oprichting en het  
 onderhoud  der  seholen,  in  de  Mohammedaansche  landen  met  de  kerk  verbonden. 
 De  „Mulikaneh”-bezittingen  werden  aan  de  spahis  in  het  Turksche  leger,  de  oude  
 feudale  troepen,  geschonken  te r  vergoeding  van  de  militaire  diensten,  die  van  hen  
 geëischt  kunnen  worden.  Deze  bezittingen  zijn  erfeiijk  en  vrij  van  tiendplicht.  De  
 Mulk  of  het  particulier  grondbezit  maakt  slechts  een  klein  gedeelte  uit.  Een gedeelte  
 der  huizen  in  steden,  dorpen  en  op  het  land  behooren  tot  het  particulier  bezit ;  van  
 tijd  tot  tijd  werden  deze  gronden  van  het  gouvernement  gekocht. 
 Daar  van  alle  opbrengsten  tienden  geheven  worden  en  de  in-  en  uitvoerrechten  
 van  provincie  tot  pfovincie  den  binnenlandschen  handel  verlammen,  bestaat  er  geen  
 aandrang  voor  den  landbouwer,  om  meer  land  te   bebouwen,  dan  voor eigen behoefte  
 noodig  is.  Die  gronden  pacht  hij  meest,  hetzij  van  den  Staat,  hetzij  van  de Wakufgoederen  
 of  van  de  Mulikaneh-landerijen.  Hierdoor  wordt  de  ontwikkeling  van  den  
 landbouw  ten  zeerste  belemmerd  en  staat  hij  nog  op  een  zeer  lagen  trap. 
 *  * 
 Wat  zal  er  worden  van  het  zieke  en  verouderde  Turksche  Rijk?  Zal het nog lang  
 een  plaats  blijven  innemen  in  de  rij  der  Staten? 
 In  Europa  is  gedurende  deze  eeuw  het  gebied  der  Türken  meer  en  meer  beperkt  
 geworden,  zoodat  het  Europeesche  Turkije  slechts  een  klein gedeelte van het vroegere  
 rijk  is.  In  Azië  heeft  Turkije  zijn  gebied  reeds moeten inkrimpen door de uitbreiding  
 van  het  Russisch  gezag  in  Georgië  en  Armenië,  en  in  Rusland  heeft  het  hier  nog  
 eçn  gevaarlijken  nabuur.  Arabie  is  steeds  een  wonde  piek  van  het  Turksche  gebied ;  
 de  Turksche  invloed  is  hier  zwak  en  het gezag heeft er-van tijd tot tijd met opstanden  
 te  strijden. 
 Het  Turksche  Rijk  is  ziek  in  merg  en  been.  De  invloed  der  groote  Europeesche  
 mogendheden  doet  er  zieh  voortdurend  gelden,  en  weerstand  kan  het  daaraan  niet  
 bieden,  zoodat  alleen  door  beloften  omirent  verbetering  der  toestanden  het dreigende  
 zwaard  van  Damocles  tijdelijk  weer  wordt  afgewend,  beloften,  welke  echter  weinig  
 ernstig  worden  bedoeld.  Toch  gelooven  wij,  dat  de  wedergeboorte  van  het  Oosten  
 niet  door  den  directen  invloed  van  de  Westersche  staatkunde  kan  tot  stand  
 gebracht  worden. 
 Het  Oosten  moet  eerst  zelf  ontwaken  uit  den  dommel,  waarin  het  verzonken  is.  
 De  handelstoestanden  moeten  er  verbeteren  en  deze  zullen  een  nieuw  economisch  
 leven  opwekken  in  dit  land.  Een  eerste  vereischte  voor  die  verandering  der  
 toestanden  is  de  aanleg  van  betere  verkeerswegen,  waardoor  de  Oosterling  uit  zijn  
 langdurig  isolement  verlost  wordt  en  andere  toestanden.  leert  kennen. 
 De  beteekenis  van  verbeterde  verkeerswegen  voor  Azië  leert  men  o. a. waardeeren  
 in  Russisch  Turkestan.  Thans  zijn  er  ook  onderscheidene  aanvragen  ingekomen voor  
 den  aanleg  van  spoorwegen  in  Turksch  Azië.  Duitsehers,  Russen  en  Engelschen  
 wedijveren  in  plannen,  die  zij  den  Sultan  voorleggen,  maar  deze  draalt  om  de  
 gevraagde  concessies  te  verleenen.  Voor  zijn  standpunt  zal  de  aanleg  van  een  
 uitgebreid  spoorwegnet  in  Azië  groot  gevaar  opleveren.  Als  het  economisch  leven  
 in  °h e t  Turksch  gebied  ontwaakt,  zal  het  verouderd  'staatsorganisme  vanzelf  in  
 duigen  vallen.  Dan  zullen  er  mannen  uit  het  ontwakende  volk  voortkomen,  die  den  
 drang  van  den  vooruitgang  niet kunnen weerstaan  en als hervormers moeten optreden.  
 Eerst  dan,  als  krachtige  persoonlijkheden  in  het  land  zelf  opstaan,  vervuld  van