elkander, dat geweervuur niet veel tegen hen vermocht. Wanneer zij dicht bij de
Soldaten kwamen, bukten zij zieh eensklaps naar den grond, doken onder de
bajonetten door en hieuwen naar boven met hun kookery’s naar de manschappen,
hen met een enkelen houw den buik openrijtende, waarna zij, na zooveel mogelijk
onheilen aangeriebt te hebben, wegstormden, zoo snel als zij gekomen waren.
Vddrdat de Britsche manschappen deze wijze van aanval hadden leeren kennen,
waren zij zeer uit het veld geslagen door hun kleine tegenstanders, wien het gelukte
onder hun wapenen te komen, snijdende of houwende met messen, zoo scherp als
scheermessen, en vaak onbezeerd uit het midden der bajonetten te voorschijn
körnende. Ook wisten zij onder de officierspaarden te kruipen, met een houw hun
den buik open te rijten en onder het nederstorten van man en paard een anderen
houw te geven naar het been van den officier.
Er bestaat misschien geen beter bewijs voor de voortreffelijkheid van het wapen
en de behendigheid van hem, die het hanteert, dan het feit, dat een Ghurka niet
aarzelt een tijger aan te vallen, met niets anders dan met zijn kookery gewapend.
Hij gaat voor het dier staan en terwijl het zijn sprong neemt, wijkt hij vlug ter
zijde en doet tegelijk een houw naar den tijger. Nu weet de lezer, dat alle dieren
van het kattengeslacht met den klauw aan vallen, en zoo slaat ook de tijger, den
Ghurka voorbij springende, werktuigelijk naar hem.
Terwijl nu de man gelukkig den klauw des tijgers ontkomen is, komt deze juist
binnen het bereik van den kookery, en deels door de kracht van des tijgers aanval
en deels door de zekerheid van ’s mans houw, wordt de klauw onbruikbaar gemaakt
en niet zelden geheel van het lid gescheiden. Razend van pijn en woede wendt de
tijger zieh om en neemt een anderen sprong naar zijn kleinen vijand. Maar de
Ghoorka is even vlug als de tijger en hee.ft zieh oogenblikkelijk, na zijn houw
toegebracht te hebben, aan de zijde van den gekwetsten klauw gesteld. De tijger
hernieuwt zijn aanval, maar dezen keer is zijn slag nutteloos, de Ghurka wendt
zieh af en houdt het mes met uitgestrekten arm zoodanig, dat het dier in blinde
woede zichzelf den strot openrijt.
# * *
De toestand der vrouw komt bij de Indiers overeen met dien, welken men te dien
aanzien in het geheele Oosten aantreft; de vrouw is .een natuurlijke, de man een
religieuse noodwendigheid. Reeds in zijn jeugd wordt de Indische knaap doordrongen
van het besef, dat hij de vronw -met verachting kan behandelen, en dit geschiedt
dan ook. ln dit opzicht wijken de Hindu’s van de meeste Indo-Europeesche volken
af. Het laagst Staat de vrouw in het zuiden, het meest wordt zij geeerd in het
noordwesten. Bij de Radschputen moet men de vrouw zelfs een ridderlijke achting
toekennen, waar haar gedichten gewijd worden en romantische avonturen ter eere
der vrouw worden ondernomen. Ook bij de o'ude Ariers was de betere behandeling
der vrouw tot die streken gelocaliseerd, waar de invloed der menging met de
zinnelijker, donkere rassen van het heete klimaat niet bemerkt werd. Bij de Ariers
werd de vrouw als helpster van den man beschouwd; zij nam aan zijn rechten deel
en woonde de religieuse plechtigheden bij.
De zin in de Veda, waaruit men later de weduwen-verbranding afleidde, had
oorspronkelijk de beteekenis: „Gij, vrouw, verhef u in de wereld des levens. Kom
tot ons. Gij hebt als vrouw tegenover uw gade uw plicht gedaan.”
Nog lang bewaarde de poezie de herinnering aan dat hoogere standpunt der vrouw
in oude tijden. De vorstendochters hadden vrije huwelijkskeuze, en het wetboek van
Mame verklaart, dat de dochter vrije keuze heeft voor het huwelijk, als de vader
haar binnen drie jaren na het intreden der geslachtsrijpheid niet heeft uitgehuwelijkt.
Het hoogere standpunt der vrouw van vroeger eeuwen is gedaald. De huwelijken
der dochters worden door de ouders tot stand gebracht, waarbij wel gelet wordt
op gelijkheid van vermögen, doch aan den wensch der dochters niet gedacht wordt.
Dikwijls. worden kinder-huwelijken gesloten.
De kinder-huwelijken onder de Hindu’s hebben een verschillend karakter in de
onderscheidene gedeelten van het rijk. In Pandzjab heeft het huwelijk dikwijls zeer
vroegtijdig plaats, terwijl bruid en bruidegom werkelijk nog kinderen zijn. Doch
bruid en bruidegom komen daar niet eerder bij elkander dan nadat 3, 5, 7, 9 of
I I jaar na het berste vormelijk huwelijk nog een tweede ceremonie des huwelijks
plaats heeft. Voor dit laatste geschiedt, blijven beiden in het ouderlijk huis. Zoo
komt het hier voor, dat het echtelijk leven er later begint, nadat de jongelieden
vroeger gehuwd zijn. In de oostelijke distrikten bijv. huwen de Jats gewoonlijk op
den leeftijd van 5—7 jaren en de Radschputen huwen niet voor 17—18 jaren of
later. Doch bij deze laatsten wonen na het huwelijk bruid en bruidegom onmiddellijk
bij elkander, bij de eersten wordt het samenwonen dikwijls nog later gesteld dan
op dien leeftijd. .
Deze gezonde opvatting wordt zeldzämer, naarmate men uit het noordwesten
meer de Ganges nadert. Reeds in het noordwesten ziet men, dat onder aanzienlijke
kästen een samenleving plaats heeft onmiddellijk na het vroege huwelijk, en zonder
PARSEN OP EEN HUWELIJKSPLECHTIGHEID TE BOMBAY.
er op te 'le tten , of het meisje „apta viro” is, doch dit blijft uitzondermg. In Bengalen
even wel is niet alleen het zeer vroege huwelijk, maar ook het vroege samenleven
der jonggehuwden regel. Hier vindt men het treurig verschijnsel, dat in gegoede
Massen de meisjes van negen jaren reeds het huwelijksleven aanvangen, en zoo
vroeg rnoeder worden, als dit physiek mogelijk is. Hoe lang dit gebruik bestaat,
valt niet te zeggen.
Tegen dit gebruik is de Britsche regeering voor een zestal jaren opgetreden.
Daar evenwel de religie der Hindu’s voorschrijft, dat de meisjes zoo vroeg mogelijk
moeten huwen, had het ontwerp der „Age of Consent Bill”, waarbij de minimum-
leeftijd der meisjes om te huwen van 10 tot 12 jaren verhoogd werd, bij de
Brahmaansche Hindu’s (niet bij de Mohammedanen) groote opgewondenheid ten
gevolge,. en voerde de Inlandsche - pers er hevige oppositie tegen. Na de wet van
1829, waarbij het verbranden van weduwen verboden werd, had geen wet met zulk
AZIE. 14