
 
        
         
		heden  aangewend,  zijn  nog  bekend,  doch  wij  mögen  ons  daarmede  niet  verder  
 ophouden.  Wij  moeten  er  echter  even  de  aandacht  op  vestigen,  dat  ook  in  de  
 praktische  geneeskunst  de  vrouwen  werkelijk  een  groote  bekwaamheid  bezitten.  Zoo  
 wordt  de  massage  in  Arabie,  zij  het  ook zonder wetenschappelijken grondslag, menig-  
 maal  met  buitengewoon  succes  toegepast.  Des  avonds  gaan  masseurs  van  beroep,  
 meestal  Indiers  van  afkomst,  door de straten en noodigen door den uitroep „Kabuuus!”  
 de  in  de  koffiehuizen  en  voorhallen  der  woningen  zittende  mannen  uit,  van  hun  
 diensten  gebruik  te  maken.  Menschen,  die  geestelijk  of lichamelijk  iets'overspannen  
 zijn,  onderwerpen  zieh  gaarne  aan  de  kuur,  welke  eerst  onaangenaam is, doch weldra  
 een  gevoel  van  behagelijkheid  schenkt. 
 Behalve  deze  beroeps-masseurs  is  bijna  iedere  vrouw,  vrije  of  slavin,  in deze kunst  
 ervaren,  en  vele  vrouwen  zijn  daaraan  zoo  gewend,  dat  zij  zonder  vooraigaande  
 massage  bijna  niet  kunnen  inslapen.  In  vele huizen masseert de slavin haar meesteres  
 deze  den  echtgenoot,  terwijl  slavinnen  onderling  elkander  die  hulp  bewijzen. 
 Wij  mögen  ons  in  dit  bestek  niet  langer  met  de bewoners van Mekka bezighouden,  
 hoewel  de  gewoonten  en  zeden  in  die  stad  nog  veel  bijzonders  opleveren.  Hen,  die  
 meer  hierover  wenschen  te  weten,  verwijzen  wij  bovenal  naar  onze  reeds  ge-  
 noemde  bron. 
 *  * 
 De  bevolking  van  de  westkuSt  van  Arabie  vertoont  over  ’t   geheel  dezelfde  ver-  
 menging  van  allerlei  rassen  als  wij  in  Mekka  leerden  kennen.  Het  zuiver  Arabisch  
 element  is  hier  sedert  eeuwen  verloren  gegaan.  Wij  wezen  reeds  op  den  belang-  
 rijken  handel,  die  het  zuiden  van  de  westkust  in  de  oudheid  had,  en  de  aanraking  
 met  vreemde  volken,  die  daaruit  volgde.  Doch  sedert  eeuwen  zijn  er  slavinnen  en  
 slaven  uit  Afrika  in  deze  kustlanden  geimporteerd,  die  voortdurend  door  huwelijken  
 of  door  concubinaat  met  de  Arabieren  vermengd  werden.  Hierdoor  vindt  men  alle  
 kleurentonen  bij  de  bevolking,  al  naar  mate  die  vermenging  meer  of  minder  
 plaats  had. 
 Yan  de  kustbev’olking  moeten  wij  die  van  het  zuiden  van  Arabie,  nl.  van  de  kust  
 van  Hadramaut,  nog  nader  bespreken.  Een  bron  hiervan  is  het  werk  van  onzen  
 landgenoot  L.  W.  C.  v.  d.  Berg  1),  in  1886  dqor  de Nederlandsch-Indische .regeering  
 uitgegeven. 
 De  bevolking  van  Hadramaut  is  samengesteld  uit  vier  scherp  te  onderscheiden  
 groeperi:  de  Sayyid,  de  stammen,  de  burgers  en  de  slaven.  2)  ■ 
 De  „Sayyid”  zijn  nakomelingen  van  Hosein,  kleinzoon  van  Mohammed.  De  naam  
 Sayyid  is  geen  titel,  maar  wordt  enkel  gebruikt  in  een  attributieven  zin.  De  
 Sayyid  zijn  talrijk  in  Hadramaut;  zij  vörmen  eeri  geestelijken  adel,  die  zeer  geeerd  
 wordt  en  daardoor  grooten  invloed  heeft  op  de  overige  bevolking.  Zij  zijn  verdeeld  
 in  familien,  waarvan  sommige  een  erfelijk  hoofd  hebben,  dat  den  titel  van  Muncib  
 draagt.  Deze  Munqib’s  hebben  hun  verblijf  op  die  plaats,  waar  de  familie  het  
 talrijkst  vertegenwoordigd  is,  of  vanwaar  zij  afkomstig  zijn.  De  Munqib’s  zijn  de  
 geestelijke  hoofden  van  de  omwonende  stammen,  die  als  de  heeren  van  het  gewest,  
 waar  zij  wonen,  beschouwd  kunnen  worden.  Met  nadruk  moet  echter  de  aandacht  
 gevestigd  worden  op  de  omstandigheid,  dat  de  Sayyid  geen  wapenen  dragen,  zoodat  
 ook  de  Muncib’s  geen  dwangmiddel  hebben,  als  men  weigert  te  gehoorzamen  aan  
 hun  bevelen.  Zooais  de  Sayyid  over  ’t   geheel  hun  invloed  alleen  bewaren  door  
 den  eerbied  voor  hun  afkomst,  is  ook  de.autoriteit  der  Mungib’s  over  de  leden  van  
 hun  familie  en  over  de  stammen,  wier  geestelijk  hoofd  zij  zijn,  alleen  van  moreelen  
 aard,  en  het  is  niet  te  verwonderen,  dat  die  somtijds wel  iets  te  wenschen  overlaat. 
 De „stammen”  vormen het meest belangrijke gedeelte der bevolking van Hadramaut;  
 zij  vormen  in  werkelijltheid  de  domineerende  klasse.  Al  de  volwassen  personen,  die  
 daartoe  behooren,  dragen  de  wapenen.  Deze  stammen  zijn  verdeeld  in  familien,  de 
 1)  Le  Hadhramaut  et  le s  colonies  Arabes  dans  ¡’Archipel  Indien.  Batavia  1886. 
 2)  J.  T.  Bent.  Expedition  to  the  Hadramaut  (G-eogr.  Journal  1894)  onderscheidt  in  Hadramaut  
 de  Bedoeienen,  verwant  aan  de  oorspronkelyke  inboorlingen van Klein-Azie en West-Perzie, de eigenlyke  
 Arabieren,  eerst  in  laten  tyd  daar  gevestigd,  de  slaven  van  Afrikaanschen  oorsprong. 
 familien  weder  in  takken.  Aan  het  hoofd  van  een  stam  Staat  een  hoofd, Moqaddam  
 geheeten,  aan  het  hoofd  van  een  familie  of  familietak  een  ander  hoofd,  Abou.  De  
 hoofden  zijn  de  heeren  des  lands;  zij  wonen  in  versterkte  kasteelen  en  hebben  een  
 klein  garnizoen,  gerecruteerd  uit  de  naaste  familieleden  en  hun  slaven.  Daardoor  
 weten  zij  de  steden  en  de  dorpen  in  den  omtrek  te  beheerschen.  Op  dezelfde wijze  
 zijn  de  „Abou’s”  heerschers  over  een  kleiner  gebied,  bij  hun  kasteel  gelegen,  waar  
 bijna  geen  andere  bewoners  gevonden  worden  dan  familieleden.  De meeste  „Abou’s”  
 zijn  weinig  meer  dan  rooverhoofden,  die  vergeleken  kunnen  worden  met  de  kleine  
 leenmannen  der  middeleeuwen  in  Europa.  De  „Moqaddam”  der  grootere  stammen  
 heeft  wel  een  hooger  positie,  maar  het  wezen  van  zijn  macht  is  dezelfde. 
 De  „Moqaddam” . van  een  stam,  samengesteld  uit  onderscheidene  familien,  is  tege-  
 lijkertijd  de  „Abou”  van  zijn  eigen  familie;  m.  a.  w.  de  „Abou”  van  een  familie,  
 die  de  hegemonie  heeft  over  den  stam,  is  „Moqaddam”  van  dien  geheelen  stam. 
 De  macht  van  het  hoofd  laat  somtijds  veel  te  wenschen  over  en  hangt  over  ’t  
 geheel  äf  van  de  persoonlijkheid  van  het  hoofd,  van  zijn  rijkdom  en  betrekkingen.  
 De  leden  van  den  stam  of  familie  zijn  niet  zijn  onderdanen;  hij  is  alleen  de  eerste  
 onder  zijns  gelijken.  Men  gehoorzaamt  het  hoofd,  voor  zoover  men  daarbij  belang  
 heeft  of  voor  zijn  macht  vreest.  Doch  ook  het  hoofd  weet  zeer  goed,  dat  hij  niets  
 kan  doen  zonder  de  medewerking  der  leden  van  zijn  stam  of  van  zijn  familie.  
 Daarom  laat  hij  hen  tamelijk  vrij  in  hun  rooverijen,  en  zij  volgen  hem  ook  in  den  
 oorlog.  Wederkeerig  ontzien  hoofd  en  leden  van  den  stam  elkander,  en  daardoor  
 is  de  rechtszekerheid  zoo  onbeteekenend. 
 Als  het  hoofd  overleden  is,  kiezen  de  aanzienlijken  van  den  stam  of  de  meest  
 invloedrijke  „Sayyid”  zijn  opvolger.  Deze  keuze  is  echter  beperkt;  de  naaste  
 erfgenaam  toch  heeft  een  zeker  recht  op  de  opvolging,  indien hij  daartoe bekwaam  is. 
 Ile  stammen,  die  geen  vaste  woonplaats  hebben,  noemt  men  ook  in  Hadramaut  
 „Bedoeienen.”  ■ Zij  hebben  geen  vaste  dorpen;  op  zijn  best  bestaan  eenige  hunner  
 kleine  dorpen  uit  leemen  butten.  Doch  velen  hebben  geen  andere  woonplaats  dan  
 de  holen  in  de  rotsen  en  leiden  bijna  het  leven  van wilden.  De Bedoeienen behooren  
 gedeeltelijk  tot  de  stammen,  waarbij  enkele  familien  vaste. woonplaatsen  hebben.  De  
 Bedoeienen-hoofden  hebben  evenmin  vaste  woonplaatsen  als  de  overigen,  en  staan  
 dus  ver  achter  bij  de  hoofden  der  overige  stammen  in  hun  kasteelen. 
 Onder  „burgers”  verstaat  men  de vrije bewoners der steden en dorpen;  zij  behooren  
 tot  geen  stam,  zijn  geen  „Sayyid”  en  dragen  geen  wapenen.  Op  hen  valt  de  gebeele  
 macht  der  heeren.  Zij  zijn  meest  kooplieden,  handwerkslieden,  landbouwers  en  
 bedienden.  De  kooplieden,  de  verschillende  handwerkslieden  en  de  landbouwers  
 vormen  soorten  van  vakvereenigingen  met  vaste  Statuten,  die  reeds  lang  bestaan  
 hebben.  De  handwerken  gaan  gewoonlijk  over  van  vader  op  zoon;  het  staat  ieder  
 echter  vrij  een  ander  te  kiezen.  De  keuze  van  een  hoofd  van  het  bedrijf moet  
 goedgekeurd  worden  door  den  „heer”  der  stad  of  van  het  dorp.  Bedienden  vormen  
 geen  politieke  organisatie. 
 De  burgers  van  Hadramaut  komen  ook  hierin  met  die  der  middeleeuwschb  steden  
 overeen,  dat  zij  van  tijd  tot  tijd  „beden”  moeten  opbrengen.  Als  de  heer  van  een  
 stad  of  dorp  behoefte  heeft  aan  geld,  wendt  hij  zieh  tot  rijke  burgers,  die  er  wel  
 aan  moeten  voldoen  binnen  den  bepaalden  tijd.  Geschiedt  dit  niet,  dan  zendt  het  
 hoofd  zijn  roofbenden,  om  het  huis  van  den  weerspannigen  rijke  te  plünderen. 
 Nog  maakt  v.  d,  Berg  melding  van  een  bijzondere  vollcsklasse  in  Hadramaut,  nl.  
 van  een  soort  van  persoonlijken  adel,  aan  welks  leden  de  titel van Chaikli (Seheik) l j   
 gegeven  wordt.  Deze  titel  is  een  persoonlijke  onderscheiding  voor  hen,  die  zieh aan  
 de  wetenschap  wijden,  en bovendien  komt die  erfelijk toe aan twee stammen en eenige  
 burgerfamilien. 
 Een  eigenlijk  administratief  bestuur  bestaat  in  Hadramaut  niet.  De  heeren  van  
 dorpen  en  steden  bekommeren  zieh  niet  om  de  zaken,  die  in  Europa  als de taak van  
 het  gemeentebestuur  beschouwd  worden.  Het  onderwijs,  politie  en  publieke  werken  
 laat  men  er  over  aan  het  particulier  initiatief,  en  daardoor  treft  men  er  treurige 
 1)  De  naam  „scheik”  voor  „hoofd”  van  een  stam  is  hier  niet  in  gebruik.