een zoo sterk geprononceerd Oostersch karakter als de leer van Mohammed, zooals
die reeds geworden was in den tijd, toen zij hier haar intrede deed.
In Cappadocie, waar de orthodoxe kerk heerschte, was en bleefeen groote Christen-
bevolkmg De overgang van Christendom tot den Islam had in Phrygie en Pisidie
met onmiddellijk na de verovering door de Türken plaats, doch later, stap voor stap.
Daardoor kon men vroeger op körten afstand van elkander dorpen vinden, waarvan
het eene een Christelijke, het andere een Mohammedaansche moskee had, terwiil
thans alles Mohammedaansch is. Tegenwoordig worden deze tegelijk Muzelmcmnen
en 1 urken genoemd, en dit was reeds enkele eeuwen het geval, maar de oude namen
blijven nog, als de oude Christenen en de nieuwe Türken, naast elkander Bescheiden
leven m hetzelfde dal.
In dit opzicht is elk dal in Phrygie een dankbaar gebied voor ethnographisch-
religieuse histonestudie. Men kan dikwijls in een zelfde district vinden: een
Christelijke stad gemohammedaniseerd, een Turksche stad en Turkmenische, Cirkas-
sische of andere dorpen van jongere volkpiantingen, en alle zijn als zoodanig reeds
kenbaar aan de namen, zonder dat men ze behoeft binnen te treden, terwiil de beide
eerste enkel in den naam onderscheiden zijn.
Het Turksch gedeelte der bevolking is zee'r, verschillend van afkomst; het-ziin
Phrygiers, Galatiers enz. vermengd met echt Turksch bloed. Toch beschouwen zii
zieh allen als een eenheid, als een homogeen ras en onderling vermengen zii
zieh weder. ?
De Türken worden echter in KleinkAzie niet geacht en verscheidene malen kan
men dit door menschen uit versehillende rassen uitgedrukt vinden. De Griek beschouwt
den Turk als een twijfelachtig vriend en als een bedorven en machteloos meestef.
De Cirkassiers lieten zieh aldus uit tegenover Ramsay: „Wij vreezen de Russen zeer
wij vreezen de Engelschen meer, doch wij verachten de Türken het meest.’i i f
* * *
Men moet zieh bij het vestigen van een oordeel over de Türken wachten voor
eenzijdigheid. De , oordeelvellingen over dit volk hangen ten zeerste a f'v a n het
standpunt en de subjectiviteit van den beoordeelaar.
Onze landgenoot M. Wagenvoort, die hier reisde, vestigt hierop in het bijzonder de
aandacht 1): „Tegenover den Islam en de Islamieten is de Christenheid I b en welke-
Christenheid — hemeltergend onrechtvaardig. Misschien komt ’t omdat ik Christen
ben, dat ik zoo voel, maar indien ik een Moslem geboren wäre, zou ik mijn volk
weten op te roepen en niet rüsten, voor ik den laatsten dier intriganten, dier belee-
digers, dier hoogmoedigen, dier gieren, die zieh Christenen noemen, maar het
voornaamste gebod van hun Heiland verloochenen, uit mijn land hadde weggeranseld.
Maar de Moslems zijn zoo goedmoedig, zoo verdraagzaam, zoo indolent, zoo fatalistisch,
dat men ze soms door elkaar zou willen schudden, om ze tot een daad van
verzet te brengen.”
De heer Wagenvoort geeft de volgende karakteristiek van de volken van het
Turksche Rijk. „Of zij Grieken, Armeniers, Türken, Arabieren of Egyptenaren zijn,
zij zijn als kinderen : zachtzinnig, vriendelijk, opgeruimd, met weinig tevreden, maar
oppervlakkig, geneigd tot oneerlijkheid, pronklustig, blind voor de gevolgen hunner
daden en, evenals kinderen, ongevoelig voor het leed van anderen, terwijl in h e t
diepst van hun wezen de wreedheid, de vemielzucht, de lust om te dooden sluimeren.
Dit zijn niet alleen de eigenschappen van de Mohammedanen, maar niet minder van
de Oostersche Christenen,” en de heer Wagenvoort betoogt verder, dat het Europa,
niet past, in de Oostersche vraagstukken in te grijpen, en dat het niet mogelijk is
daann een werkelijke verbetering te brengen. Europa wordt te eenzijdig ingelicht’
heeft te subjectieve opvattingen, om de zaken van het Oosten goed te beoordeelen. ’
Het is zeker, de toestanden zijn er geheel anders, de Christenen zijn er anderen
dan de west-Europeesche en ook naar den maatstaf, dien dezen niet zelden geven
verkrijgt men geen zuivere beoordeeling.
1) Nederland 1897, No. 9.
Wij willen nog het oordeel mededeelen, dat Edmondo d’Amicis, de bekende Itali-
a an ^h e pubhcist, over Europa vertoonen den ernst en de bedaardheid van
H I H ü w mE f l E P l f . r “ Ä .
dingen Allen sZ e n voor zieh uit, in de verte, evenals iemand, Wiens bl,k naar den
onbekenden gezichteinder gewend is, en steeds lig t.e r m lhun o ° |m n om u“ ™ d
een uitdrukking van ernstige-smart, evenals bij iemand, die, m zickzelt gekeera
. ^.rAreld afBp7onderd leeft. Bii allen vindt men denzelfden ernst, dezelfde
lialmte van manieren, dezelfde spaarzaamheid van woorden en gebaren. Allen, van
den pacha tot den geringsten koopman, sebijnen op dezelfde wijze te zijn opgevoe
en als heeren met een aristocratische waardigheid op te treden, waarmede zij zieh
zoo weten te omhullen, dat men zonder h e t önderscheid m kleeding niet zou denken,
dat er te Stamboel een volksklasse bestond. Bijna allen hebben dezelfde koude
tiekken die aewoonliik niets van de ziel en de gedachten verraden Zoo zelden
vindt men b if hen de bij ons zoo dikwijls voorkomende openhartige gelaatstrekken
die de Spiegel van een beminnelijk, hartstochtelijk of zonderhng gernoe en o
spoedig en onfeübaar een oordeel over dezulken kunnen doen veilen. Hier is elk gelaat
een raadsel- de blik vraagt, maar antwoordt me t; de mond verraadt geen enkele
gemoedsaandoening. Het is bijna niet te zeggen, hoezeer lemands ziel zieh beangstigd
voSt door d e ^ stomme t r e t e n , dit koele voorkomeh d e * - - e e n k om s t m houdmg
met standbeeiden, die starende, niets zeggende blikken! Men zou soms miaaen
omier de menigte willen uitroepen: „Wordt toch wakker, schudt u eens, zegt ons,
wie gii ziit, wat gij denkt, wat gij met die glazige oogen daar in de lucht vooi u ziet.
Aldus d’Amicis, die bovenal naar zijn indrukken te Konstantmopel oordeelt. Dat
de Turk in Europa niet geheel dezelfde is als in Azie, is bekend. De zuivers
typen van de Türken vindt men nog aan gene zijde van den Bosporus, en ook daar
hebben de levensomstandigheden de geschiedems en de vermengmgen der Türken
veel veranderd. Toch is dat indolente een algemeene eigenschap van het volle, er
zit geen frisch leven in het bloed, en daardoor kunnen onder het Turksch bestuur
alleHei misbruiken der beambten insluipen; daardoor is het volk^ de ärmste boer,
een voorwerp van uitzuiging en plundering. „Hoevele malen, zeS^.M- , ’
beb ik van die arme boeren van het Oosten klachten gehoord, die al wat er aan
liefde tot rechtvaardigheid in mij is opriepen tot verzet. Hoe worden deze menschen
uitgeroofd door de afgezonden Soldaten, die, met de zweep m de hand, onder voor-
wendsel dat de Sultan geld noodig heeft, nu van een dorp dne t°nderd Napoleons
kwamen opeischen als belasting voor een geheel jaar voor het onderhoud van straat-
w lg « die neSens in het rijk bestaan; dan kort daarna weer tweehonderd Napoleons
voor het onderhoud der scholen; een paar weken later, m de Christen."e ^ a b ’men
hoofdo-eld voor den militairen dienst, waarvan de Christenen vnj zijn. En als men
daarbii nog bedenkt, dat de woekeraars het ovenge doen, om de fellachen economisch
te plünderen dan is het niet te verwonderen, dat onder dit siechte bestuur de
toestanden ailertreurigst zijn, . dat haat . en wrok post vatten, dat men elkander
veroordeelt. * * *
De Türken hebben sedert lang hun Aziatisch nomadenleven opgegeven en hebben
thans in Klein-Azie vaste woonplaatsten. Toch heeft dit volk, met zijn conserva
tieve natuur, ziin ingewortelden lust tot het herdersleven bewaa,rd en is het in de
eerste plaats een veehoudersvolk gebleven. De kudden zyn hun rijkdom en tro s, zij
leveren hun voedsel en kleeding. De Anadolische Türken, doch bovenal de Turkmenen,
trekken nog thans in den zomer met hun vee naar de bergen, om daar de zomer-
dorpen te betrekken. De winters brengen zij m de beschütte dalen m het wmter-
% Pe dl Z d b : u T l Ä e” met zorg beoefend. Zij namen den
landbouw wel van de overwonnen volken over, maar hebben hem sedert dien tijd