SLANGENBEZWERING.
speelt op een ruwe, inlandsche fluit, terwijl de ander het deksel van een der manden
oplicht. Dadelijk komt de cobra met haar gebrilden kop te voorschijn en schijnt
onder de toeschouwers weg te willen sluipen, maar op hetzölfde oogenblik geeft de
lluitspeler een wenk en laat eenige tonen op zijn fluit hooren, waarop de slang
zieh op en neer begint te bewegen en den kop heen en Weer te zwaaien als op de
maat der muzieki
Daarna nemen de mannen het vergiftige dier op, laten het over hun lichaam
kruipen, strengelen het zieh om den hals en veroorlöven er zieh allerlei söorten van
vrijheid mede, terwijl de slang onder een soort van zonderlinge betoovering schijnt
te verkeeren en buiten Staat of onwillig te wezen, haar giftanden t&’ gebruiken.
Velen denken, dat de slangen onschadelijk en hun giftanden uitgetrokken zijn. Dit
möge in sommige gevallen zoo zijn, maar dan zijn het de rechte slangenbezweerders niet,
Daarenböveh liebben de slangen meer stellen van tanden achter elkander, zoodat, wan-
neer een paar afgebroken of uitgetrokken is, een ander paar spoedig te voorschijn komt.
Dat de echte slangenbezweerders zieh niet met dergelijke bedriegerijen behoeven
op te houden, blijkt uit vele gevallen, waarin de slangen voor en na de vertooning-
zorgvuldig onderzocht en hun tanden in alle opzichten volkomen in orde bevonden
werden. Een geval van dien aard wordt ons gemeld door generaal Campbell jn
zijn „Indisch Dagboek”. Hij had vroeger altijd in den waan verkfeerd, dat de tanden
eerst weggenomen werden, doch de volgende omstandigheid overtuigde hem, dat de
bezweerders hun kunsten konden vertoonen met slangen, welker tanden volkomen
normaal waren. • .
„Toen ik tot den staf van generaal Dalrymple te Trichinopoly behoorde, was ¡er
in den tuin een droge put, die het geliefkoosde verblijf van slangen was, waarvan ik
er reeds menigeen geschoten had. Op zekeren morgen ontdekte ik op den bodem van
dezen put een groote cobra-capella, die zieh in de zon koesterde. Doch terwijl ik
mijn geweer ging halen, begonnen eenige inlandsche bedienden haar met' steenen jte
werpen en jöegen haar in haar hol tusschen het metselwerk. Ik zond daarom om ue
slangenbezweerders, teneilide haar naar buiten te lokken. Toen twee dezer achtbare
personages zieh bij ons vervoegd hadden, lieten wij hen aan een touw naar beneden
zäkken. Nadat een hunüer ettelijke tooverformulieren had opgedreund en zichzelf pn
zijn makker met asch bestrooid had, bereid van den mest eener heilige koe, begon
hij een schel, eentonig liedje te speien op een fluit, versierd met schelpen, koperfen
ringen en koraleh, terwijl de andere zieh aan den kant van het slarigenhol geposteei’d
had met een stokje, aan welks einde een strik bevestigd was,
„In het eerst was de slang, die, voordat zij zieh in haar hol had teruggetrokken,
zeer geplaagd was geworden, doof voor de tonen van den bezweerder, maar na een
half uur begon het spei op haar te werken en hoorde men, dat zij zieh bewoog.
Binnen weinige minuten stak zij den kop naar buiten en werd de paardeharen strik
behendig over dezen heen geschoven en vast aangetrokken, waarna wij de mannen
opheschen, die hün slang zegevierend in de hoogte hielden.1
„Na haar op een open piek gronds gebracht te hebben, maakten zij het dier uit
den strik los. De woedende slang deed onmiddellijk een uitval naar de omstanders
en joeg een heelen troep inlandsehe bedienden op de vlucht, die nieuwsgierig naar
de jacht waren. De slangenbezweerder tikte haar met een teentje op den staart,
deed het dier ömkeeren en liet op hetzelfde oogenblik zijn fluit hooren. De slang
richtte zieh omhoog, lichtte haar kop op, zette haar bril uit en scheen op het punt
te bijten, maar in plaats hiervan bleef zij in dezelfde positie, als betooverd door de
muziek, haar smalle, gevorkte tong uitstekende en met haar kop de beweging van
’s mans knie volgende, zieh op eenige centimeters van hem af heen en weer bewegende,
als om te beproeven hem te bijten.
„Niet zoodra hield de muziek op, of de. slang sehoot met zulk een woede toe, dat
de man vlug op Zijde moest springen, om haar te ontwijken, waarna zij zoo snel
als zij kon op de vlucht ging. Het geluid der fluit evenwel bracht haar steeds
tot stäan en verplichtte haar, zoolang de man bleef voortspelen, een opgerichte
houding aan te nemen.
„N a . deze proef verscheidene malen herhaald te hebben, plaatste hij een hoen in
haar bereik, dat zij dadelijk aanviel en beet. De kip gaf een schreeuw, maar liep
SLANGENBEZWERING.
weg en begon met de andere mede te pikken, alsof er niets gebeurd was. Ik ging
op mijn ItQrioge na, hoe lang het duurde, vöördat het vergif begon te werken.
„Binnen «^geveer een halve- minuut begonnen de kam en de baarden der kip van
l’ood een blanwachtige tint aan te nemen en waren weldra bijna zwart, maar andere
verschijnselen w^ren nog niet zichtbaar. Binnen twee minuten begon zij te waggelen,
viel op den grond en stierf onder hevige stuiptrekkingen, juist drie en een halve
minuut, nadat zij gebeten was geworden. Bij het plukken der kip vonden wij, dat
zij sleehts aan de nljerste punt van den vleugel was geraakt geworden. De wond,
niet grooter dan een gpeldeprik, was omgeven door een blauwachtig kringetje, maar
overigens had het geheele lichaam, met uitzondering van den kam en de baarden
(die een donkerblauwabhtige tint hadden) de natuurlijke kleur; later vernam ik,
dat de voerman haar had OPgegeten.
„De bezweerder bood n n aan, ons te toonen, hoe hij slangen ving; hij vatte het
dier (ongeveer vijf voet lapg) met de linkerhand. bij de punt van den staart, gleed
met de rechterhand bliksemsnel längs het lichaam, en haar tusschen vinger en duim
bij de keel grijpende, hield hü haar daar vast en dwong haar, de kaken te openen
en haar vergiftige tanden te laten zien.
„Nadat ik op deze wijze mijn nieuwsgierigheid bevredigd had, sloeg ik voor, de
slang nu te dooden, of althang haar tanden uit te trekken, een operatie, die
gemakkelijk volbracht wordt met-gen tangetje. Maar de slang was zulk een schoon
exemplaar, dat de bezweerder haar de tanden niet wilde uittrekken, daar de operatie,
zooals hij zeide, wel eens doodelijk was; hij vroeg daarom zoo dringend, haar te mögen
behouden, dat ik hem haar in een mand liet doen en medenemen. Later liet hij
mij dikwijls de slang zien en altijd met de tanden öngeschonden, waarvan ik mij
door eigen onderzoek overtuigde, maar zoo tarn gemaakt, dat hij met haar deed, wat
hij wilde, blijkbaar zonder de minste vrees voor gevaar.
„Het beste bewijs, dat de tanden der slang niet waren uitgetrokken, is, dat eenige
weken later het dier den bezweerder beet en doodde.”
Het mag voorzeker een vreemd iets genoemd worden, dat slangen op deze wijze
aan den mensch onderworpen zijn. Het is betrekkelijk gemakkelijk, een vogel of een
ander dier tarn te maken, daar men zieh hierbij van den honger kan bedienen en
deze werkelijk de voornaamste hefboom is, daar het dier den persoon leert liefhebben,
die het van voedsel voorziet. Sleehts in huitengewone gevallen wordt het toebrehgen
van pijn te hulp geroepen, zoodat het dier in dit geval door vrees geregeerd wordt.
Maar bij slangen heeft de temmer deze beide hulpmiddelen niet tot zijn beschikking.
Daar een slang sleehts met zeer lange tussehenpoozen gevoederd wordt en een bijna
onuitputtelijk vermögen om te vasten bezit, kan van honger geen gebruik gemaakt
worden, terwijl haar eigenaardige constitutie het toebrengen van pijn nutteloos maakt.
De bezweerder moet zieh daarom van een andere wijze bedienen, om op zijn
kweekeling te werken, en vindt deze in muziek, waarvoor de cobra een eigenaardige
vatbaarheid schijnt te bezitten. Dat de muziek een mächtigen invloed op haar heeft,
was reeds vele eeuwen geleden bekend, zooals wij kunnen zien in den Bijbel, waar
van het bezweren van slangen sprake is. Alles, wat muziek is, schijnt het schepsel
aan te doen; zoo het dus reeds gehoorzaam kan gemaakt worden door de ruwe
tonen, die voortkomen uit de fluit des bezweerders, mögen wij vermoeden, dat meer
welluidende tonen een zelfde uitwerking zullen hebben. Williams* die zeer sceptisch
was op het punt van slangenbezwering en meende, dat de giftanden altijd verwijderd
werden, vermeldt, dat een uitmuntend violist in Indie zieh gedrongen zag, zijn
instrument te r zijde te leggen, omdat de tonen der viool zoo vele slangen, naar zijn
huis lokten.
Het slangenbezweren wordt als een half-heilig bedrijf beschouwd en is een van
die gevallen, waar het temmen een godsdienstig karakter aanneemt. De bezweerders
worden geregeld in hun beroep ingewijd en zijn aan eenige plechtigheden onderworpen,
alvorens zij geacht worden, onkwetsbaar voor de tanden der slang te zijn.
Somtijds is een Europeaan in deze verborgenheden ingewijd geworden, zooals met
Lady Duff-Gordon het geval was, voor wie een slangenbezweerder genegenheid
opvatte en die aanbood, haar in de geheimen in te wijden. Hij en zijn pupil zaten
tegenover elkander met saamgevoegde handen. De bezweerder wond toen een cobra