
 
        
         
		354 NEDERLANDERS  IN  CHINA.  ANDERE  EUROPEANEN. 
 kooplieden,  Pieter  de  Goyer  en  Jacob  de  Keyzer,  met  een  gevolg  van  14 personen en  
 aanzienlijke  geschenken,  meestal  van  Europeesche  fabrieksgoederen.  Zij  moesten  
 vier  maanden  in  Kanton,  de  eenige  Chineesche  stad,  waar  men  vreemdelingen  
 toeliet,  vertoeven,  eer  men  hun  vergunde,  den  tocht  naar  Peking  voort  te  zetten.  
 Toen  zij  verlof  hiertoe  hadden  verkregen,  vervolgden  zij  den  tocht  te  Water,  met  de  
 Nederlandsche  vlag  in  top.  Het  was  de  eerste  maal,  dat  onze  driekleur  in  bet  
 binnenland  van  China  wapperde,  en  het  scheepsvolk  deed  in  het  „Rijk  van  het  
 Midden”  het  „Wilhelmus”  weerklinken.  Deze  reis  werd  door  Johan  Nieuwhof  
 beschreven  en  is  in  onderscheidene  Europeesche  talen  overgezet  1).  Doch  hoe  
 belangrijk  de  reis  ook  möge  geweest  zijn  voor  de  kennis  van  het  land  en  volk,  
 belangrijke  resultaten  voor  onzen  handel  had  zij  niet.  De  verwachting  van  de goede  
 gezindheid  der  Mandsju’s,  die  ook  in  Coxinga  hun  vijand  hadden,  bleek  ijdel. 
 Zoo  bleef  de  handel  der  Nederlanders  op  China  hoofdzakelijk  tot  Kanton bepaald,  
 bijna  de  eenige  stad,  waar  Europeanen  verder  toegang  hadden.  Deze  handel  was  
 zeer  afwisselend  van  beteekenis.  Was  de  Chineesche  handel  in  het  begin  der  
 18®  eeuw  verminderd,  en  zelfs  in  eenige  jaren  opgehouden,  nadat  sedert  1756  het  
 gebruik  der  thee  in  Europa  meer  algemeen  bekend  was  geworden,  wakkerde  de  
 handel  op  China  weder  aan.  Deze  handel  werd  van  Batavia  en  van Europa  op China  
 gedreven.  Vier  of  vijf  scbepen  gingen  gewoonlijk  uit  Nederland  derwaarts,  die,  na  
 te  Batavia  Oost-Indische  voortbrengselen  te  hebben  ingeladen,  thee,  zijde  en  por^  
 selein  terugbrachten,  met  een  winst  van  650,000  gulden.  Van  1776—1795  werden  
 door  de  Hollanders  66  ladingen  thee,  te  zamen 72,4  millioen  pond, uit  China  in 
 Nederland  aangevoerd.  Ook  de  aanvoeren  van  rhabarber en  zijde  waren  zeer 
 aanzienlijk.  Doch  met  het  einde  der  17e  eeuw  gingen  de  handelsbetrekkingen  van  
 Nederland  op  China  geheel  te  niet.  De  Nederlandsche  handel--slonk  snel  weg  onder  
 den  invloed  der  groote  wereldgebeurtenissen  en  de  19e  eeuw  heeft  den  Chineeschen 
 handel  niet  weer  doen  ontluiken. 
 De  Engelsche  handel  op  China  heeft  zieh  beter  staande  gehouden  dan  de  Nederlandsche. 
   De  Britsche  Oost-Indische  -Compagnie  stichttewan  1670—1700  factorijen  
 op  Formosa,  te  Amoy  en  te  Tsjusan,  en  behield  er  het  handelsmonopolie,  dat  zieh  
 tot  Kanton  bepaalde,  tot  1834. 
 Een  Chineesche  geprivilegieerde  handelsmaatschappij,  de  zoogenaamde. Hong,  was  
 bemiddelaar  van  den  handel  met  de  Chineezen.  Dat  de  Hollanders  te  Kanton  
 factorijen  bouwden,  zagen  wij,  en  eveneens  was  dit  het  geval  met  Franschen,  
 Oostenrijkers  en  Denen. 
 De  pogingen  der  Engelsehen  evenwel,  om  den  handel  uit  te  breiden  of  zieh  meer  
 voorrechten  te  verzekeren,  waartoe  in  1793  onder  Lord  Macartney  en  in  1816  onder  
 Amherst  gezantschappen  naar  China  gezonden  werden,  hadden  geen  gevolgen. 
 De  behandeling  der  Europeanen  in  China  was  geenszins  zeer  vereerend,  en  zij  
 moesten  er  talrijke  beperkingen  der  persoonlijke  vrijheid  dulden,  om  den  toegang  
 niet  geheel  te  verbeuren. 
 Den  7en  April  1834  eindigde  het  monopolie  der  Britsche  Oost-Indische Compagnie  
 in  China  en  werd  de  handel  er  vrijgesteld.  Bij  die  gelegenheid  werd  Lord  Napier  
 naar  Kanton  gezonden,  opdat de Engelsch-Chineesche  handelszaken  onder  zijn toezicht  
 geregeld  konden  worden.  Door  deze  regeling  ontstonden  er  geschillen,  die  er  zelfs  
 toe  leidden,  dat  alle  handelsbetrekkingen  van  Engeland ' met  China  tijdelijk  werden  
 afgebroken.  En  al  werd  de  handel  weder  geopend,  aanmatigingen  van  Engelsche  
 vertegenwoordigers  hadden  ten  gevolge,  dat  de  verhouding  meer  en  meer  gespannen  
 werd.  De  Opiumhandel  der  Engelschen  op  China deed  voor goed den vrede  verbreken. 
 Sedert  lang  was  de  opium  een  der  belangrijkste  artikelen  van  den  invoer  der  
 Engelschen  in  China.  In  1827—28  bedroeg  die  invoer  nog  slechts  9535  kisten,  in  
 1835—36:  26818 kisten,  een waarde van ongeveer 15 mill,  gulden vertegenwoordigend.  
 Meer  en  meer  kwam  het  rooken  van  dit  verderfelijk  heulsap  bij  de  Chineezen  der 
 1)  J.  Nieuwhof.  Nauwkeurige  beschr^jvinge  van  ’t  Gezantschap  der  Nederlandsche  Oost-Indische  
 Compagnie  van  Batavia  naar  Peking  in  Sina,  door  de  heeren Pieter  de Goyer  en Jacob  de Keyzer, 1664.  
 F.  von  Biehthofen  brengt  dit  boek  „za  den  besten  beschreibenden  Werke,  welche  wir  über  China  
 besitzen”,  China.  I,  pag.  650. 
 DE  OPIUM-OORLOG.  VERDRAGHAVENS.  TAIPING. 355 
 kustprovincien  in  gebruik,  en  de  Chineesche  regeering,  die  sedert  de  48©  eeuw  er  
 reeds  maatregelen  tegen  genomen  had,  besloot  thans  met  kracht  op  te  treden. 
 De  keizer  Taokwang  trachtte  er  een  einde  aan  te  maken  door  den  Opiumhandel  
 in  zijn  rijk  geheel  te   verbieden.  De  naar  Kanton  gezonden  gouverneur  Lin  eischte  
 den  13en  Maart  1839  ai  de  in  Engelsche  schepen  en  magazijnen aanwezige opium op,  
 en  20000  kisten,  ter  waarde  van  4  mill.  werden  uitgeleverd  en  verbrand. 
 Daarmede  werd  een  oorlog  tusschen  Groot-Britannie  en  China  voorbereid,  en  
 kleinere  twisten  verhaastten  de  beslissing.  Het  gevolg  was  het  uitbreken  van  den  
 opium-oorlog,  zooals  hij minder vleiend  genoemd wordt in de geschiedenes, wegens een  
 der  onedele  motieven  van  den  strijd  (1840).  Wij  zullen  de  gebeurtenissen  van dien  
 oorlog  niet  volgen;  voldoende  is  het  te  vermelden,  dat  China  niet  bestand  bleek  
 tegen  de  Engelsche  wapenen.  Aanvankelijk  werd  de  oorlog  zonder  veel  kracht  
 gevoerd  en  veel  tijd  met,  onderhandelingen  gesleten,  die  blijkbaar  van  Chineesche  
 zijde  niet  recht  gemeend  waren.  Doch  toen  de Engelschen met meer  kracht optraden  
 en  voor  Nanking  stonden,  drong  China met ernst aan  op den vrede,  die den  26«n Aug.  
 1842  gesloten  werd.  Hierbij  werd  onder  meer  bepaald,  dat  voor  de  Engelschen,  
 behalve  de  haven  van  Kanton,  die  van  Amoy,  Futsjeufu,  Ningpo  en Sjanghai  zouden  
 geopend  worden;  dat  Hongkong  (een  eilandje  nabij  den  mond  der  Kanton-rivier)  
 aan  hen  werd  afgestaan;  dat  er  consuls  in  de  vijf genoemde havens  zouden  benoemd  
 worden,.^en  dat  alle  onderhandelingen  op  den  voet  van  gelijkheid  zouden geschieden.  
 Aldus  was  China  voor  de  eerste  maal  gedwongen,  een  Christelijken  Staat  als  zijns  
 gelijke  te  erkennen,  en  werd  de  toegang  tot  het  land  längs  meer  wegen  geopend  
 dan  ooit  te  voren.  Toen  dit  recht  verkregen  was,  wendden  de  Republiek  der  
 Vereenigde  Staten van Noord-Amerika en  Frankrijk pogingen aan,  om dezelfde rechten  
 te  verkrijgen.  Eerst  in  1844  en  45  gelukte  het  dezen  landen,  tractaten  met China te  
 sluiten.  De  Opiumhandel  op  China  bleef  aldus  bestaan. 
 De  eerste  schrede  tot  opening  van  het  Chineesche  Rijk  voor  den  handel  van  
 West-Europa  was  thans  gedaan.  En  begeerig  werd  er  uitgezien  naar  het  oogenblik,  
 dat  men  daarin  verder  kon  gaan.  De  gelegenheid  daartoe  werd  geboden  door  de  
 gebeurtenissen  in  China. 
 Reeds  langen  tijd  hadden  zieh  in  China  geheime  genootschappen  ontwikkeld,  met  
 het  doel,  het  heerschend  stamhuis  der  Mandju’s  te  doen  vallen.  Onder  verschillende  
 namen  hadden  zij  gedeeltelijk  een  godsdienstig,  gedeeltelijk een staatkundig karakter.  
 Zoo  vond  men  er  de  „Broederschap  des  hemels  en  der  aarde”, het „Drievuldigheids-  
 verbond”,  en  andere.  Deze verschillende gistende elementen werden na 1850 vereenigd  
 door  zekeren  Hung-siu-tsiuen,  een  dweper,  die  een  nieuwen  godsdienst  predikte,  
 waarin  een  en  ander  uit  den  Christelijken  godsdienst  was  overgenomen.  Hij  bracht  
 zijn  aanhangers  met  andere  ontevredenen  tot  een  opstand,  en  deze  opstandelingen  
 namen  den  gemeenschappelijken  naam van  Taiping  (d. i. mannen van den algemeenen  
 jyrede)  aan.  Zoo  ontstond  er  een  strijd  tegen  het  vorstenhuis,  en  een  formeele  
 burgeroorlog  barstte  los,  waarbij  de  Taiping  niet  zelden  overwinningen  behaalden. 
 Die  onzekerheid  in  China  en  de  vele  zeeroovers  in  de  Chineesche  kustwateren  
 maakten  het  noodig,  dat  de  Europeanen maatregelen tot veiligheid namen.  Engeland,  
 als  meest  belanghebbende,  ging  voor,  en  Frankrijk  stond  Engeland  ter  zijde  (1855).  
 Hieruit  ontstonden  verwikkelingen-  en  een  vernieuwde  oorlog  met  China.  Na  een  
 geiukkigen  strijd  wisten  Engeland  en  Frankrijk  China  tot  den  vrede  te  brengen,  die  
 2  Nov.  1860  gesloten  werd.  Behalve  vergoeding  voor  oorlogskosten  verkregen  de  
 geallieerden  de  opening  der  haven  van  Tientsin  (aan  de  Peiho,  beneden  Peking)  en  
 de  vestiging  van  een  blijvend  Engelsch  en  Fransch  gezantschap  te  Peking. 
 Zoo  gingen  de  Europeesche  mogendheden  schrede  na  schrede  verder.  De  hulp,  
 •die  zij  aan  den  keizer  van China verleenden  tot demping van den no^j voortwoedenden  
 opstand  der  Taiping,  stemde  den  vorst  günstig.  Hierdoor  werd  hij  dan  ook  weldra  
 bereid  gevonden,  handelsverdragen  met  onderscheidene  Europeesche  mogendheden te  
 ;siuiten:  in  1861  met  Pruisen  en  het  Duitsche  Tolverbond,  welk  yerdrag  in  1866  op  
 den  Noord-Duitschen  Bond  en  in  1871  op  het  geheele  Duitsche  Rijk  overging;  in  
 1862  met  Spanje,  Belgie  en  Portugal,  en  in  1863  met  Denemarken.  Ook  met  
 Nederland  werd  den  6en  Oct.  1865  (Staatsbl.  1865  No.  119)  een  verdrag  van  
 vriendschap  en  handel  gesloten,  onder  het  beding  van  „behandeling  op  den  voet