Zelfs in de jaren onzer diepste vernedering, toen de naam Nederland door den
Franschen keizer van de kaart was gewischt en de Nederlandsche vlag niet meer
erkend werd, wapperde onze driekleur nog fier op de Nederlandsche gebouwen van
het kleine eiland Decima nabij de Japansche kust.
De aanraking der Nederlanders met Japan gedurende meer dan, twee eeuwen had
tengevolge, dat alleen hierdoor dit Rijk in West-Europa beter bekend werd. De
eenige betrouwbare beschrijvingen van land en volk vdor de 19® eeuw waren af komstig
van de dienaren der Oost-Indisehe Compagnie en wel bovenal van de gezanten, die
op geregelde tijden een verplichte reis maakten naar het bof te Jedo. Jaarlijks toch
moest het opperhoofd der Nederlandsche factorij persoonlijk te Jedo aan den vorst
hulde bewijzen en geschenken aanbieden, onder bet doen van de belofte, geen poging
tot geloofsbekeering aan te wenden. Aan deze gezantschappen hebben wij te danken
het werk van Montanus over Japan, in 1669 te Amsterdam versehenen, en de
beroemde beschrijving van Engelbert Kaempfer, een Duitscher, geneesheer bij het
Nederlandsche gezantschap, die eerst in het Duitsch en Engelsch en in 1733 in het
Nederlandsch verscheen en sedert herhaaldelijk nieuw werd uitgegeven. Ook Hendrik
Doeff, die van '1799—1817 op Decima vertoefde, geeft een aardige beschrijving van
zijn bezoek aan het Japansche h o fl). En in 1833 verscheen van J. F. van Overmeer
Fisscher, die negen jaren op Decima doorbracht en in 1822 een reis deed naar
de hoofdstad van het Rijk, bij welke gelegenheid hij betrekkingen van vriendschap met
vele Japaneezen aanknoopte, de „Bijdrage tot de kennis van het Japansche Rijk”, met
prächtige platen versierd. Doch van hen, die in Nederlandschen dienst bijdroegen tot
het verschaffen van een betere kennis omtrent Japan, Staat Rh. F. von Siebold bovenaan.
Een Duitscher van geboorte (geb. 1822) trad hij als officier van gezondheid in Nederlandsch
Indischen dienst. In opdracht van den Gouverneur-Generaal Van der Capellen,
vertrok von Siebold in 1823 naar Japan en vertoefde daar voor de eerste maal tot
1829. Door de betrekkingen, welke hij met onderscheidene wetenschappelijke Japan-
neezen aanknoopte, legde hij den grond tot de later zoo beroemde verzamelingen
van het Japansch Museum te Leiden, die door het Rijk van hem zijn gekocht. Deze
verzamelingen loopen over verschillende gebieden en hebben zoowel betrekking op
flora en fauna als op ethnographie, hoeken, geschriften, vazen, munten, modellen enz.
De ordenihg en bestudeering van deze verzameling kostte von Siebold vele jaren,
maar toch kon hij van 1859—61 Japan nog weder bezoeken. Von Siebold’s standaard-
werk over Japan, getiteld: „Nippon, Archiv zur Beschreibung Von Japan”, verscheen
in 1832 te Leiden, doch werd voor kort opnieuw uitgegeven. In het voorbericht
prijst von Siebold dankbaar de Nederlandsche natie, die- het hem meer en meer deed
waardeeren, bij haar een tweede vaderland te hebben gevonden.
Verkreeg men aldus in Europa door Nederlandsche bemiddeling de meestekennis
van het Japaneesche land en volk, ook in Japan hadden de Nederlanders invloed.
Door dien invloed werd de herleving en omkeering in de Japansche toestanden in
deze eeuw voorbereid. De Nederlandsche taal had in Japan niet alleen beoefening
gevonden, maar zelfs vrienden verworven; landsheeren stelden er prijs op, het Nederlandsch
te kennen, en de Prins van Satsuma uit de mächtige dynastie in het zuiden
van het Rijk, gebruikte in vertrouwelijke brieven het Hollandsche alphahet. De
Japansche staatslieden leerden door de Nederlandsche werken de toestanden van
TVest-Europa kennen en werden daardoor voorbereid, om de hervormers van het
Oosten te worden.
Bovenal in de jaren van 1850 tot ’60 had die Studie der Westersche wetenschappen
uit Nederlandsche bronnen in Japan haar hoogtepunt hereikt. Talrijke Nederlandsche
werken op elk gebied van wetenschap vond men toen in Japan, hetzij vertaald of
in het oorspronkelijke. Doch met dien tijd nam ook de Nederlandsche invloed af;
een groote wereldtaal moest wel het Nederlandsch hier verdringen en eindelijk ook
in plaats van den vervallen Nederlandschen handel die van een groot rijk doen
optreden. Zoo was het in de eerste plaats Engeland, dat hier zijn invloed deed
gelden, en daarna de Duitschers, die met echte wetenschappelijkheid zieh op de
bestudeering der Japaneesche toestanden toelegden en er veel verrichtten. Het werk
1) Hendrik Doeff. Herinneringen uit Japan. Haarlem 1833.
van Prof. J. J. Rein, Japan (1881) op grond van onderzoek in het land door reizen
en Studien, in opdracht der Koninklijk Pruisische Regeering geschreven, is een der
schoone vruchten van dit onderzoek.
* H«
De geschiedenis van Japan was die van een langdurig isolement. In de vorige
eeuwen had de aanraking met Europeanen na de verdrijving der Christenen geen
invloed van heteekenis op het leven des volks. Japan vormde een eilandenrijk, evenals
Britannie, aan het eind van de aarde, zoolang de handel de groote zeeen, welke deze
landen hegrensden, niet overbrugd had door seheepvaartlijnen.
De grootste invloed op het Japaneesche volk werd nog uitgeoefend door China. Niet
rechtstreeks,- maar over Korea werkte de Chineesche cultuur op Japan. Hoe dit proces
der inwerking van China in bijzonderheden heeft plaatsgegrepen, valt nog niet te
zeggen. De opgaven der Japansche chronologieen, dat Chineesche industrieen in bepaalde
jaren in Japan zouden ingevoerd zijn, verdienen weinig vertrouwen, daar zij met
andere gegevens in strijd zijn. Doch dit kan men vrij aannemen, dat met de invoe-
ring van het Buddhisme de invloed der Chineesche cultüür het gröötst werd. Van
Korea uit, waar het Buddhisme in de vierde eeuw wortels had gevat, vond in de
ße eeuw een levendige zendingswerkzaamheid in Japan plaats. En met de religieuse
hoeken - kwamen gelijktijdig de Chineesche wetboeken over de zee; men werd er
bekend met den Chineeschen beambtenstaat, met Chineesch recht en eeremonieel. |
Hoewel Japan door zijn eilandvormige afzondering niet, zooals de naderbij wonende
volken van het vasteland, door China onderworpen werd, en staatkundig zelfstandig1
bleef, kreeg veel er toch een Chineeschen Stempel. Reeds in het begin der 8e eeuw ;
werden Chineesche regelingen voor het bestuur ingevoerd, Chineesche wetboeken
grootendeels vertaald aangenomen, enz. Evenals in China zouden alle ambten alleen
op grond van Verdienste en niet volgens afstamming verleend worden. Als ambts- ,
emolumenten verkreeg elk ämbtenaar land, ambtsland (Shokubun-den) en rangland:
(I-den), beide voor den tijd, dat ambt en rang bekleed werden; Verdiensten werden:
door verleening van land beloond. ;
Het streven, om een uitsluitenden beambtenstaat te vormen, moest wel schipbreuk
lijden op de kracht van den familieband en op de eenheid der geslachten, waarmede
een streven naar erfelijke waardigheden en rechten gepaard ging. Een zuivere
beambtenstaat was in Japan evenmin mogelijk als in het Frankenrijk der Karolin-
giers, en in beide verliep de beambtenstaat in een toestand van erfelijk feudalisme.
Zoo ziet men ook in Japan reeds in het begin der 9e eeuw een verslapping in de:
regeeringsmacht van het opperhoofd of den Mikado, en het streven der geslachten
naar erfelijke rechten maakte langzamerhand de ambtenaren, in plaats van voor,
körten tijd en op grond van bekwaamheid benoemde dignitarissen, tot erfelijke1
waardigheidsbekleeders. Met de ambten werd zelfs ook langzamerhand de daaraan
verhonden grond, „Shoyen”, erfelijk, ongeveer op de wijze als dit in het rijk der
opvolgers van Karel den Groote geschiedde met de hertogen, graven enz. Dit kon
niet anders in den tijd, toen de natuurproducten nog als ruilmiddelen dienst deden.
Reeds in het midden der 8® eeuw gelukte het den hofadel, den nakomelingen der
Omi en Muraji, in hun familien ambten erfelijk te maken. Vooral het in Japan ver-
dienstelijk geslacht Fujiwara trad op den voorgrond door het erfelijk verkrijgen van
de plaats van grootkanselier in den Staatsraad en voogdijschap over den minder-
jarigen Mikado.
Het streven van het geslacht der Fujiwara was gericht op het verkrijgen van de
administratieve macht. • Doch de verdediging des lands tegen de herhaalde invallen
der Aino’s uit het noorden was voor eenige eerzuchtige veldheeren (Shogun’s) een
middel, om hun macht en aanzien uit te breiden en erfelijk te maken; vooral de
geslachten Taira en Minamoto werkten in die richting. Terwijl de Mikado meer
en meer tot verslapping verviel en onder den invloed dier geslachten geraakte,
breidden de macht en het grondbezit dezer adellijken zieh uit. Reeds omstreeks het
jaar 1100 besloeg het „Shoyen” der adellijke familien ongeveer 9/io van alle grondbezit.
Hierdoor werden niet alleen de inkomsten van den Mikado zeer verminderd, maar
het schijnt, dat de Shoyenhezitters zieh een soort van immuniteit tegen de keizer