
 
        
         
		om  hun  verbonden  banden  en  prevelde  een  smeekbede.  Beiden  spuwden  later  op  de  
 slang  en  de  nieuweling  werd  veilig  verklaard  en  in  slangen  gewikkeld  als een bewijs  
 van  den  göeden  uitslag  der  betoovering. 
 *  * * 
 Een  sterk  bewijs  voor  bet  meesterschap  der  Indiers  över dieren  is  de  wijze, 
 waarop  zij  olifanten  vapgen  en  onderrichten. 
 Hei  is  bekend,  dat  het,  ofschoon  de  olifant  zoowel  in  Afrika als  in  Indie  menigvuldig  
 voorkomt,  den  bewoners van  Afrika  nooit  gelukt  is,  hem tarn  te maken.  Men 
 heeft  gemeend,  dat  de  Afrikaansche  olifant  niet  afgericht  wordt,  omdat  hij  Woester  
 is  dan  de  Aziatische  soort  en  het  vernuft  ontbeert,  hetwelk  dat  dier  onderscheidt. 
 INDISCHE  OLIFAHTEN-IAGERS. 
 Dit  schijnt  evenwel  niet  het  geval.  De  Afrikaansche  olifant  is  even  leerzaam  en  
 vernuftig  als  die  van  Azie  en  even  vatbaar,  om  afgericht  te  worden.  De  olifanten,  
 die  gebruikt  werden  ten  tijde  der  oude  Romeinen,  waren  uit  Afrika  ingevoerd  en  
 juist  lezen  wij  omtrent  hen  de  verwonderlijkste  zaken,  die  zij  konden  verrichten.  
 De  Karthagers  verstonden  de  kunst,  de  Afrikaansche  olifanten  te  temmen  en  voor  
 den  krijg  af  te  richten,  even  goed  als  de  Indische.  Daarenboven  zijn  de Afrikaansche  
 olifanten,  die  gedurende  eenige  jaren  in  de  zoologische  tuinen  geweest  zijn,  even  
 handelbaar  als  de  Aziatische  olifant.  De  werltelijke  oorzaak  van  het  niet  gebruiken  
 van  den  Afrikaanschen  olifant  is  niet  zijn  ongeschiktheid  om  tarn  gemaakt  te  
 worden,  maar  het  gebrek  aan  den  noodigen  takt  bij  de  Afrikanen,  om  hem  tarn  te  
 maken.  In  Noord-Afrika  ging  die  kennis  verloren. 
 In  bijna  alle  gevallen  van  tarn  gemaakte  dieren  zijn  de  schepselen  in  gevangen-  
 schap  geboren,  zoodat  zij  nooit  aan  een  leven in den natuurstaat zijn gewoon geweest.  
 De  Indier  evenwel  geeft  zieh  niet  de  moeite,  de  olifanten  op  te  telen, maar vangt  ze  
 liever,  als  zij  oud  genoeg  zijn  voor  het  doel,  dat  hij  er  mede  beoogt.  Er  zijn  twee  
 manieren,  om  den  olifant  te  vangen,  waarvan  de  eene  zoo vernuftig is,  dat zij  eenige,  
 hoewel  körte  beschrijving  vordert.  De  gewone  wijze  bestaat  in  het  maken  van  een  
 groote  omheining,  een  „keddah”  genaamd,  binnen  welke  de  olifanten  gedreven  
 worden.  De  keddah  wordt  zoo  gemaakt,  dat,  wanneer  de  olifanten  er  eens  zijn  
 binnengejaagd,  zij  er  niet  weder  uit  kunnen  en  zoo  lang  op  die  wijze  gevangen  
 gehouden  worden,  tot  zij  door  honger  en  dorst  getemd  zijn. 
 Door  deze  methode  worden  de  dieren  in  grooten  getale  en  in  allerlei  grootten  
 gevangen.  De  echte  olifantenjager  evenwel  heeft  weinig  met  deze  methode  op,  en  
 kiest  voor  zichzelf  liever  de  beste  dieren  uit,  want  de  Indiers  zijn  buitengewoon  
 keurig  op  hun  olifanten. 
 In  elke  kudde  zijn  de  mannelijke  olifanten  gewoon,  om  het  bezit  der  vrouwelijke  
 te  vechten,  en  niet  zelden  gebeurt  het,  dat  een  mannetje,  dat  eenigen  tijd  achtereen  
 oppermachtig  in  de  kudde  geregeerd  heeft,  eindelijk  het  onderspit  delft.  Dol  van  
 woede  en  teleurstelling  verlaat  hij  de  kudde  en  zwerft  alleen  rond,  alles  in  zijn  
 woede  .verwoestende,  wat  zieh  tegen  hem  verzet.  In  dezen  toestand  wordt  hij  door  
 de  Engelsohen  een  „landlooper”  en  door  de  inlanders  saun  genoemd.  Nu  möge  de  
 saun  woedend  en  gevaarlijk  zijn,  hij  is  altijd  een  prächtig  dier,  nauwelijks  minder  
 dan  de  meester-olifant  der  kudde.  De  olifantenjagers  zijn  daarom  altijd  blijde,  
 wanneer  zij  van  een  saun  hooren,  en  nemen  dadelijk  maatregelen,  om  zieh  van zulk  
 een  kostbaren  prijs  meester  te  maken. 
 Zij  bezitten  verscheidene  vrouwelijke.  olifanten,  „koemkie’s”  genaamd,  die  als  
 lokdieren  gebruikt  worden  ein,  vreemd  genoeg,  er  het  grootste  belang  in  stellen,  den  
 saun  te  vangen.  Wanneer  de  jager  op  zijn  expeditie  uitgaat,  neemt  hij  ten  minste  
 twee  en  somtijds  ook  drie  koemkie’s  met  zieh,  wanneer  de  saun  bij  geval  een  zeer  
 groot  dier  is;.,in  alle  gevallen  zorgt  hij,  dat  zij  niet  veel  kleiner  dan  de  saun  zijn. 
 De  jagers, van  touwen en, den overigen  toestel voorzien, om den saun te bemächtigen,  
 gaan  plat  op  den  rüg  der  koemkie?s  liggen*  bedekken  zieh  met  een  groot,  donker  
 kleed  en  begeven  zieh  naar  de  plaats,  waar  de  saun  gezien  was.  Vaak  dragen  de  
 koemkie’s  in  den  snuit  boomtakken,  die  zij  zoodanig  ophouden,  dat  de  aanstaande  
 gevangene  daardoor  nog  te  meer  verhinderet  wordt  te  zien,  dat  zij  iets  op  den  rüg  
 dragen.  De  saun  verliest  bij  hun  nadering  iets  van  zijn  woestheid  en  verbeeldt  
 zieh,  dat  hij  al  zeer  gelukkig.is,  wijfjes  te  ohtmoeten,  over  wie  hij  kan  heerschen  
 zooals  te  voren.  Hij  is  zoodanig  met  dit  denkbeeid  ingenomeü,  dat  hij  de  jagers  
 niet  bemerkt,  die  zieh  gewoonlijk  bij  zijn  nadering  naar  beneden  laten  glijden  en  
 zieh  achter  een  boom  verbergen,  maar  ook  somtijds. stout  op  hun  post  blijven. 
 De  koemkie’s  gaan  dan  naar-den  saun  toe  en  beginnen  hem te lief koozen,  een  aan  
 elke  zij de  en  somtijds,  wanneer.drie  lokdieren  gebruikt  worden,  nog  een  voor  hem.  
 Zij  liefkoozen  hem  en  lokken  hem  zachtjes  naar  een  dikken  boom,  alwaar  zij  hem  
 ophouden.  De  jagers  kruipen  vervolgens  onder  het  reusachtige  dier  en  winden  
 dikke  touwen  om  zijn  voorpooten,  die  zij  stevig  aaneenbinden,  daarin  door  de  lokdieren  
 geholpen,  die  met  hun  snuiten  zoodanig  weten  te manoeuvreeren,  dat de jager  
 niet  kan  gezien  worden;  zelfs  helpen  zij  hem  somtijds  door  het  touw  aan  te  reiken,  
 wanneer  hij  er  niet  goed  bij  kan  komen. 
 Nadat  de  voorpooten  op  deze  wijze  zijn  vastgebönden,  slaat  de jager om de achter-  
 pooten  van  den  olifant  een  paar  sterke  boeien.  Deze  zijn  van  hout  vervaardigd  en  
 kunnen  met  touwen  open-  en  dichtgemaakt  worden.  Van  binnen  zijn  zij  bezet  met  
 scherpe  ijzeren  spijkers;  wanneer  zij  om  de  pooten  van  den  olifant  zijn  vastge-  
 klampt,  worden  zij  met  sterke  touwen  aan  den  stam  van  den  boom  bevestigd. 
 Als  de  olifant  nu  vastgemaakt  is,  sluipen  de  jagers  weg  en  worden  door  de  
 koemkie’.s  gevolgd,  die  met  hun  meesters  op  den  nek  weggaan  en  den  ongelukkigen  
 saun  aan  zijn.lot  overlaten.  Was  hij  vroeger woedend, thans is hij  het tienmaal meer,  
 nu  hij  bij  zijn  teleurstelling  . zieh  nog  daarenboven  gevangen  ziet  en  moet  onder-  
 vinden,  bedrogen  te  zijn.  Hij  schreeuwt  van  woede,  rukt  takken  van  de  boomen,  
 wroet  het  gras  uit  den  grond  en  smijt  het  in  ’t   rond  en  poogt  zelfs het touw, wäar