
 
        
         
		hoogere.  Hoewel  de  afzonderlijke  leden  des  volks  eerst  zeer  langzaam  tothetbegrip  
 er  goddelijke  eenheid,  tot  monotheïsme  kwamen,  hadden  zii  toch  reeds  vroeg  het  
 beset  van  een  hoogste  Godheid,  bij  wie  alle  andere  godheden  in  rang  en  macht  
 moesten  achterstaan.  Hiermede  kwamen  zij  een  schrede  nader  tot  het  aannemen  
 van  een  nationalen  God,  die  zijn  volk  beheerscht,  besohut  en  bestraft,  en  wien  aile  
 volksgenooten  met  geloovige  vereering  moeten  aanhàngen  en  dienen.  En  zooals  bij  
 de  Joden  Jahve,  kwam  aldus  bij  de  Arabieren  Allah  (Allah  taâla,  d.  i.  de  hoogste 
 o )   als  hoogste  wezen  tot  algemeene  vereering.  Wel  vergenoegden  velen  uit  het  
 vo  zieh  enkel  met  de  aanbidding  der  afgoden,  doch  onder  de  meer  ontwikkelde  
 Arabieren  was  reeds  het  geloof  aan  Allah  als  hoogsten  God  in  den  heidenschen  tijd  
 gevestigd,  zooals  uit  de  werken  van  onderscheidene  dichters  blijkt. 
 Allah  is  een  persoonlijkheid  als  wij,  zegt  Dozy,  en  staat  buiten  het  geschapene,  
 dat  hem  meer  of minder  onderworpen  is.  Men  beschouwde  hem  als  den  schepper  
 van  hemel  en  aarde,  als  den  verhevene  en  wijze  bij  uitnemendheid ;  hij  zendt  den  
 regen  en  regeert  de  wereld.  Maar  hij  had  geen  priesters  en  hem  werden  geen  
 tempels  gebouwd.  ~ ;  -  . . . 
 De  afgoden  of mindere  goden  waren  volgens  de  meening  der  Arabieren  aan  Allah  
 ondergeschikt,  waren  dochters  van  Allah,  en  heerschtën  slechts  zooals  een  landvoogd  
 heerscht.  Toch  waren  zij  bemiddelaars  tusschen  de  menschen  en  Allah. 
 Evenals  de  Joden  hadden  ook  de  Arabieren  een  nationaal  heiligdöm,  dat  door  aile  
 stammen  met  eerbied  beschouwd  werd.  Dit  heiligdöm  was  de  Kaäba  1)  te  Mekka,  
 een  Vierkante  kapel  te  midden  van  een groote, door zuilenrijen omsloten tempelruimte. 
 De  Kaäba  was,  ofschoon  meermalen  vernieuwd  of  herbouwd,  veel  ouder  dan  de  
 stad  zelf.  ’t   Waren  vier  muren  van  ruwe  steenen,  zonder kalk op elkander geplaatst,  
 maar  met  doeken  of  sluiers  bedekt.  Zij  hadden  een  manshoogte  en  hun  omvang  
 was  tweehonderd  voet..  De  Kaäba  vormde  een  algemeen  heiligdöm,  zij  had  een  
 universeel  karakter,  en  vormde  het  panthéon  van  vele  stammen.  Ieder  dier stammen  
 had  in  den  tempel  zijn  afgod  geplaatst,  zoodat  hij  360  afgoden  telde,  en  de  ver-  
 draagzaamheid  was  zoo  groot,  dat  er  op  de  pilaren  ook  af beeldin gen  waren  van  
 Abraham,  van  de  Engelen  en  van  de  moedermaagd  met  het  kindeke  Jezus. 
 .  Het  giootste  heiligdöm  was  echter  de  zoogenaamde  zvoarte' steen,  die,  zooals  de  
 Muzelmannen  beweren,  oorspronkelijk w it was, maar door het herhaalde af branden van  
 den  tempel  zwart  is  geworden.  Hij  speelde  later  in de geschiedenis van het Islamisme  
 een  gewichtige  roi  en  wordt  nog  altijd  door  de  Muzelmannen  voor  heilig  gehouden. 
 Volgens  Europeesche  reizigers,  zegt  Dozy,  is  het  een  stuk  vulkanisch  bazalt,  op  
 de  zijden  bestrooid  met  kleine,  puntige  kristallen,  met  hier  en  daar  een stukje roode  
 veldspaat  op  den  donkeren,  roodachtig  bruinen,  bijna  zwarten  grond.  Door  velen  
 wordt  hij  voor  een  meteoorsteen  gehouden. 
 De  Kaäba  werd  jaarlijks  door  duizenden  bezocht,  om  er  in  het  eind  des  jaars  de  
 groote  plechtigheden  te  verrichten.  Men  had  eerbied.  voor  dien  tempel  en  het  
 grondgebied  van  Mekka  beschouwde  men  daarom  heilig  en  onschendbaar,  waaL geen  
 mensch  mocht  worden  aangerand,  geen  dier  gedood.  Daar  konden  zij  zoowel  den  
 hoogsten  God  als  hun  afgoden  vereeren. 
 Vier  maanden  lang  moesten  alle  binnenlandsche  veeten  rüsten,  zelfs de bloedwraak  
 moest  zwijgen,  want  vriend  en  vijand  trokken  naar  het  heiligdöm  te  Mekka  op.  In  
 dien  tijd  had  ook  de  groote  jaarmarkt  plaats,  waarbij  wedstrijden  op  het  gebied  der  
 poëzie  gehouden  werden. 
 Die  bedevaarten  naar  Mekka  vormden  een  band  van  vereeniging  tusschen  de  
 verstrooide  en  door  ijverzucht  gescheiden  Arabische  stammen.  Met  de  bewaking van  
 het  heiligdöm  had  zieh  de  stam  der  Korëischieten  belast.  Een  hunner  meest  
 mvloedrijke Scheiks, Haschim,  die met een bijna koninklijke macht over alle omringende  
 stammen  regeerde,  was  de  overgrootvader  van  Mohammed. 
 1)  Kaäba  beteekent  teerliug,  dobbelsteen,  omdat  de  tempel  zieh  in  de  verte  als  een  resrelmatig  
 Vierkant  vertoont.  °   0 
 Omstreeks  569  of  571  werd  Mohammed geboren.  Wij  zullen  zijn  levensgeschiedenis  
 niet  nagaan;  deze  is  in  het  algemeen  bekend  of  in  elk  historisch  werk  te  vinden.  
 Genoeo-  zij  het  te  zeggen,  dat  hij  als  koopman  in  zijn  jongere  levensjaren  bij  zijn  
 reizen  kennis  gemaakt  had  met  de  leerstellingen  der  Joden  en  der  Christenen. 
 Noch  de  dorre  leerstellingen  van  het  Jodendom,  noch  het  ontaarde  Christendom  
 van  die  dagen  was  even wel  in  staat,  aan  de  eischen  te  voldoen,  die  Mohammed aan  
 den  nieuwen  godsdienst  stelde,  welken  hij  den  Arabieren  wilde  geven.  In  de  vaste  
 overtuiging,  dat  hij  door  God  geroepen  was,  om  zijn  hoogste  profeet  te  zijn,  trad  
 Mohammed  in  614  op  als  verkondiger  eener  nieuwe  godsdienstleer,  vervat  in  de  
 Stelling:  „er  is  maar  één  God  en  Mohammed  is  zijn  profeet.” 
 De  leer  van  Mohammed  was  aanvankelijk  een  leer van vrede  en liefde ; geen gebod  
 werd  door  Mohammed  meer  op  den  voorgrond  gesteld  dan  dat  van  zachtheid  in  
 woord  en  daden.  De  vlucht  van  Mohammed  in  622  naar  Medina,  „de  Hedschra” ,  
 bracht  hem  eindelijk  aan  het  hoofd  van  een  schaar  getrouwen.  Thans  kon  hij  met  
 wapengeweld  tegen  zijn  vijanden  optreden,  en  zoo  verklaarde  Mohammed  den  strijd  
 tegen  de  ongeloovigen,  de  verbreiding  zijner  leer met  vuur en zwaard als  een heiligen  
 plicht  der  Muzelmannen.  Dit  gebod  gaf  den  Islam  een  aggressieve  richting  en  is-  
 daardoor  in  zijnen  gevolgen  van  groote  wereldbeteekenis  geworden.  In plaats van het  
 „vrede  op  aarde,”  dat  boven  Bethlehem’s  velden  weerklonk,  luidde  in  Mekka  het  
 bevel,  den  strijd  tegen  de  vijanden  van  den  Islam  aan  te binden ;  dat zou  een heilige  
 strijd  zijn!  „Wie  in  dien  strijd  viel,  zou  vergéving  van alle zonden erlangen  en  zeker  
 in  het  Paradijs  komen.” 
 Deze  belofte  gaf moed  en  vertrouwen.  Daarmede  ontbrandde  de  godsdienstoorlog  
 in  het  Oosten,  die  de  Mohammedanen  weldra  de  halve  maan  zegevierend  deed  
 voortdragen  door  Azië,  Noord-Afrika,  tot  in  Zuid-West  Europa. 
 In  630  werd  Mekka  door  Mohammed  veroverd.  Met  de  verovering  dier  heilige  
 stad,  waardoor  ook  de  Kaäba  in  zijn  macht  kwam,  was  de  vaste  grondslag  van  zijn  
 leer  in  Arabie  gelegd.  De  zege  van  den  Islam  in  Arabie  was thans  enkel een kwestie  
 van  tijd.  De  fanatieke  aanhangers  van  Mohammed’s  leer  wisten  weldra de Arabische  
 stammen  aan  hun  gezag  te  onderwerpen  en  tot  hun  godsdienst  te   bekeeren  en  toen  
 de  profeet  van  deze  aarde  scheidde,  was  Arabië  in  zijn  macht. 
 Toch  was  dat  slechts  een  begin. 
 Onder  de  opvolgers  van  Mohammed  deed  de  Islam  in  waarheid  een zegetocht door  
 de  oude  wereld.  De  heldenmoed  en ■ doodsverachting,  waarmede  de  nieuwe  leer  haar  
 aanhangers  vervulde,  maakte  hen  overwinnaars.  Syrië  en  Palestina,  het  Perzische  
 Rijk,  Egypte  en  Noord-Afrika  en  zelfs  Spanje  kwamen onder de macht der Arabieren  
 en  overal  deed  de  Islam  zijn  intocht. 
 Vooral  de  bekeering  der  Perzen  was  voor  de  uitbreiding  van  den Islam van groote  
 beteekenis,  zooals  wij  reeds opmerkten.  De Arabieren toch waren, wat het godsdienstige  
 betreft,  in  zekeren  zin  onverschillig.  De  Perzen daarentegen, eenmaal bekeerd, werden  
 vurige  aanhangers  van  de  leer  van  Mohammed.  Daarenboven  waren  zij  meer  aan  
 wetenschappelijke  studiën  gewend  en  werden  daardoor  de  scheppers  der  Muzel-  
 mansche  theologie. 
 Eerst  door  de  Perzen  werd  het  Islamisme  een  kracht  in  de  wereld,  zooals  het  
 door  de  Arabieren  alleen  nooit  zou  zijn  geworden,  zegt  Dozy.  De  geschiedenis  van  
 het  Islamisme  gelijkt  dus  in  dit  opzicht  op  die  van  het  Buddhisme  en  van  het  
 Christendom.  In  Indië,  waar  het  ontstond,  bezweek  het  Buddhisme  in  zijn  strijd  
 tegen  het  Brahmisme,  maar  werd  daarentegen  aangenomen  door  andere  volken,  in  
 andere  landen,  in  China,  op  Geylon,  in  Turkije  en  elders.  Het  Christendom,  uit  het  
 Jodendom  opgekomen,  werd  door  de  Joden  verworpen,  doch  verkreeg zijn verbreiding  
 door  de  Romeinen,  om  eindelijk  bij  de  Germanen  zijn  volle  beteekenis  te  erlangen.