
 
        
         
		Semitresche  talen  een  tiental  eeuwen  vöör  onze  tijdrekening  en  kan  daardoor  
 ook  eemgszins  als  het  voorbeeld  der  oorspronkelijke  Semietische  taal  gelden.  Oor-  
 spronkehjk  bestaat  de  Arabische  taal  uit  een  aantal  dialecten  der  afzonderlüke  
 stammen  De  centralisatie  en  litterarische  ontwikkeling,  welke  de  Islam  bracht,  
 hadden  ten  gevolge,  dat  de  dialecten  in  één  taal  opgingen,  en  deze  werd  door  de  
 yerovermgen  der  Arabieren  en  door  de  bekeering  tot  den  Islam  over  tal  van volken  
 in  West-Azië  en  Noord-Afrika  verbreid. 
 Die  groote  verbreiding  onder  allerlei  volken  gaf  aan  het  Arabisch  in  de  onder-  
 scheidene  deelen  van  het  taalgebied  een  verschillend  karakter.  Zoo  kan  men  
 tegenwoordig  een  viertal  dialecten  onderscheiden  bij  het  Arabisch:  dat  van  Arabie  
 van  j y ri®?  Egypte  en  van  de  Berberlanden.  Doch  ook  in  vele  landen,  die  niet  
 aan  de  Arabieren  onderworpen  werden,  vertoonden  zieh  sporen  der  Arabische  taal.  
 De  handelsbetrekkmgen  der  Arabieren,  en  de  bedevaarten  naar  Mekka  werkten  die  
 verbreidmg  van  het  Arabisch  in  de  hand. 
 •  .a,ndAere, „hoofdgroep  der  Zuid-Semietische  talen,  het  Himjarietisch,  kwam  voor  
 m  Zuid-Arabië;  hier  vindt  men  nog  Sabeïsche  geschritten,  welke  daarin  geschreven  
 zijn.  Deze  taal  moet  al  vroeg  over  de  Roode  Zee  naar  Abessinie  zijn  gebracht;  
 tner  yindt  men  o. a.  de  na  met  Himjarietisch  verwante  Ethiopische  taal,  waarvan de  
 le vende  talen  in  Abessinië:  Amharisch,  Tigré,  Tigrina  en  Harari  afstammen. 
 van  de  volken,  die  tot  de  Semietische  groep  behoorèn,  nemen  de  Arabieren  de  
 eerste  plaats  m.  Zij  zijn  niet  alleen  de  talrijkste  vertegenwoordigers  der  Semieten.  
 doch  hebben  sedert  de  middeleeuwen  ook  de  grootste  beteekenis  en  invjoed  op  de  
 geschiedems.  v  .  r 
 De  Semietische  Volkeren  der  oudheid,  Chaldeeërs,  Phoeniciërs  en  Joden,  die  eens  
 door  macht  en  beschaving  belangrijk  waren,  hebben  hun  rang  reeds  lang  verloren  
 en  zijn  ondergegaan  in  den  strijd  der  natiën,  of  enkel  tot  op  verstrooide  individuen  
 versmolten. 
 * * 
 Nog  een  enkel  woord  over  het  karakter  der  Semieten  in  het  algemeen. 
 In  deze  eeuw,  evenals  vroeger,  is herhaaldelijk in Europa de vraag te berde gebracht,  
 welke  beteekenis  de^ Semietische volken zouden gehad hebben of nog zouden hebben  op  
 de  wereldgëschiedenis,  voor  de  beschaving,  ten  opzichte  der  economische  toestanden?  
 Bezitten  die  volken  den  aanleg,  de  energie  en  het  vermögen,  om  een  belangrijke rol  
 te  vervullen  in  de  wereldgeschiedenis ? 
 Bij  de  beantwoording  dezer  vraag  denkt  meip dikwijls uitsluitend aan de Israëlieten,  
 omdat  zij  de  Semieten  zijn,  die  overal  gevonden  worden.  Zoo  beperkt  moet  men  
 deze  vraag  niet  opvatten;  van  het  standpunt  der  volkenkunde  heeft  de  vraag  een  
 omvangrijker  beteekenis.  : 
 Wie  de  volken  der  aarde  overziet,  zal  moeten  toegeven,  dat de hoöfdvertegenwoor-  
 digers  der  cultuurrassen  zijn  de  Indo-Europeanen  en  de  Semieten.  Wat  Griekenland  
 was  voor  de  intelleetueele  beschaving,  wat  Rome  was  voor  de  Staatkunde,  waren  de  
 Semieten  voor  den  godsdienst,  zegt  Renan. 
 Het  oordeel  over  het  karakter  der  Semieten  is  zeer  verschillend.  Dozy  zegt,  dat  
 de  Arabieren  weinig  verbeeldingskracht  bezitten  (1861);  A.  v.  Kremer  noemt'hen  
 even  rijk  aan  phantasie  als  de  Hebreeërs,  en  veelzijdiger  in  scheppend  vermögen.  
 Wat  de  Arabier  van  zijn  stamgenooten  onderscheidt,  is bovenal zijn sterk uitkomende  
 idealistische  richting, meent v. Kremer, het overheerschen der phantasie over het naden-  
 ken,  der  hartstocht  over  rüstige  overweging,  juist  het  tegengestelde van  hetgeen Dozy  
 beweert,  als  hij  zegt  van  den  Arabier:  „C’est  un  homme  pratique,  positif,.qui  s’en  
 tient  aux  réalités.”  Sprenger  heeft  in  dit  opzicht-  dezelfde  meening  als  Döfcy:  „die  
 Phantasie  gewinne  beim  Araber  selten  das  Uebergewicht  über  die  Urtheilskraft.”  
 Renan,  die  de  Semieten  karakteriseerde,  spreekt  geen  günstig  oordeel  uit  over het  
 geheele  volk,  en  noemt  het  een  „race  inférieure,”  in  vergelijking  met  de Indo-iEuro-  
 peanen.  Hij  schrijft  den  Semieten  een  „absence  de  complexité  des  nuances,”  en  een  
 „sentiment  exclusif  de  l’unité”  toe,  als  ongeschikt  om  de  veelheid  te  omvatten,  en  
 daardoor  waren  zij  instinctief  tot  het  monothéisme  gekomen.  Zij  hadden  geen  
 mythologie,  geen  philosophie,  geen  wetenschap.  Polytheismus  en  philosophie,  meent 
 Renan,  zijn  uitvloeisels  van  de  geschiktheid,  om  de veelheid te omvatten ; in de kinds-  
 heid  van  een  volk  werd  uit  dezen  aanleg  het  polythéisme  geboren,  in  den  tijd  van  
 de  rijpheid  de  philosophie. 
 Profetie  en  reëele  openbaring  waren  Semietische  produkten ;  bij  de  Ariers  
 daarentegen  ontwikkelde  zieh  de  philosophische  leer  der  incarnatie. 
 Den  Semieten  ontbrak  het  aan  verbeeldingskracht;  daardoor  bezitten  zij  geen  
 epopeeën,  geen  drama’s  en  is  hun  poëzie  subjectief. 
 De  Semieten  worden  gekarakteriseerd  door  eenvoud,  „simplicité”,  door  de  
 ongeschiktheid  om  iets  groots  en  volledigs  te  vormen.  Daardoor  hebben  de  Semieten  
 nooit  groote  staten  kunnen  stichten,  en  hebben  zij  geen  aristocratie,  geen  feudaal-  
 systeem,  geen  militaire  organisatie  gehad.  Renan  besluit  zijn  karakterschets  met  de  
 volgende  woorden: 
 „Ainsi  la  race  sémitique  se  reconnaît  presque  uniquement  à  des  caractères  
 négatifs :  elle  n’a  ni  mythologie,  ni  épopée,  ni  science,  ni  philosophie,  ni  Action,  ni  
 arts  plastiques,  ni  vie  civile :  en  tout  absence  de  complexité  des  nuances,  sentiment  
 exclusif  de  l’unité.” 
 Laten  wij  opmerken,  om  misvêrstand  te  voorkomen,  dat  Renan  hier  niet  spreekt  
 van  de  Israëlieten,  maar  van  het  grootste  gedeelte  van  het  Semietische  ras.  Hij  
 zegt  dat  elders,  waar  hij  zieh  aldus  uitdrukt:  „Les  peuples  indo-européens  et  les  
 peuples  sémitiques  sont  encore  de  nos  jours  parfaitement  distincts.  Je  ne  parle  pas  
 des  Juifs,  auxquels  leur  singulière  et  admirable  destinée  historique  a  donné  dans  
 l’humanité  comme  une  place  exceptionnelle,  et  encore,  si  l’on  excepte  la  France,  
 qui  a  élevé  dansi je  monde  le  principe  d’une  civilisation  purement  idéale,  écartant  
 toute  idée  de  différence  des  races,  les  Juifs  presque  partout  forment  encore  une  
 société  à  part.  Les  Arabes  du  moins,  et  dans  un  sens  plus  général  les  musulmans,  
 sont  aujourd’hui  plus  éloignés  de  nous  qu’ils  ne  l’ont  jamais  été.  Le  musulman  et  
 l’Européen  sont  en  présence  l’un  de  l’autre  comme  deux  êtres  d’une  espèce  
 différente,  n ’ayant  rien  de  commun  dans  la  manière  de  penser  et  de  sentir.” 
 Op  politiek  gebied  heeft  het  Semietische  ras  niets  geleverd,  zegt  Renan  verder:  
 het  politieke  leven  is  schijnbaar  eigen  aan  de  Indo-Europeesche  volken.  En  verder:  
 „Théocratie,  anarchie,  despotisme,  tel  est  le  résumé  de  la  politique  sémitique.” 
 Al  hebben  de  kunst  en  de  poëzie  der  Semieten  ons  weinig  geleverd,  al  zijn  de  
 wetenschap  en  de  philosophie  hoofdzakelijk  Grieksch  geworden,  toch  stonden  de  
 denkbeelden  omirent  moraal  en  sociale  rechtvaardigheid  bij  de  Semieten  niet  zelden  
 vrij  boog  en  waren  zij  zuiver.  De  wetten  van  Mozes  voerden  hooge rechtsbeginselen  
 in,  en  de  profeten  van  Israël  traden  somtijds  op  als  echte  volkstribunen  voor sociale  
 rechtvaardigheid.  De  moraal  van  het  Christendom  is  het  eerst  in  de  Semietische  
 taal  gepredikt. 
 De  Semieten  waren  zeer  zeker  geen  kunstenaars,  doch  meer  nüchteren  van  
 gemoed,  en  dat  nuchter  karakter  oefende  zijn  invloed  uit  op  religie,  kunst,  poëzie  
 en  wetenschap.  In  de  religie  openbaarde  dit  zieh  door  eenvoudige,  gemakkelijk  
 verstaanbare  godsdienstige  beschouwingen  en  hegrippen,  die  zoowel  in  den  Koran  
 als  in  den  Bijbel  tot  uitdrukking  komen.  Daarbij  kwam,  dat  het  bijgeloof  bij  de  
 Semietische  volken  minder  sterk  was  dan  bij  vele  Indo-Europeesche. 
 De  mythologie  der  Semieten  was,  zoover  die  bekend  is,  bij  Phoeniciërs,  Syriërs en  
 Arabieren  uiterst  nuchter  en  eenvoudig  en  kon  niet  met  die  der  Grieken vergeleken  
 worden.  Ongetwijfeld  is  dit  een  gevolg  van  den  nüchteren  aard  des  volks,  waar  
 minder  de  phantasie  werkt. 
 Uit  diezelfde  eigenschap  moet  waarschijnlijk  ook/  verklaard  worden  de  geringe  
 neiging  tot  mystiek  bij  de  Semieten.  Het  JodencLom  heeft  zieh  langen  tijd  van  het  
 mysticisme  geheel  vrij  gehouden  en  ook  de  Islam  deed  er  oorspronkelijk  niet  aan  
 mede.  Toen  evenwel  de  Islam  in  Perzie  beleden  werd,  verkreeg  hij  onder  deze  
 Indo-Europeeërs  een  meer  mystiek  karakter;  de  Perzen  hebben  ook  het  leven  van  
 Mohammed  in  het  phantastische  gewaad  gehuld  als  waarmede  Buddha  was  getooid. 
 De  nüchtere  opvatting  der  Semieten  had  invloed  op  hun  philosophie,  die  een  
 praktisch  karakter  verkreeg,  en  tot  oplossing  van  praktische  vragen  leidde.  Hieruit  
 moet  voorzeker  het  feit  verklaard  worden,  dat  de  rechtsgeleerdheid  in  het  bijzonder  
 met  succès  door  de  Israëlieten  beoefend  wordt.  De  bewering  van  Renan,  dat  de