muts, uit stof van boombast vervaardigd; in den zomer slaan zij enkel een doek om
bet hoofd, welke tevens dient, om de hären bijeen te houden.
Even bescheiden als ten opzichte van de kleeding zijn ook hun eischen voor een
woning. De huizen vormen een langwerpig vierkant, met een hoog gevelvormig dak,
de breede zijden steeds naar het noorden en zuiden gericht. Muren en dak bestaan
uit biezen, die aan een netwerk van palen en staken zijn gehecht. De deur, die
gewoonlijk uit planken of uit matten gemaakt is, vindt men meestal aan den zuidkant.
Met uitzondering van de westzijde vindt men gewoonlijk aan elken kant een klein
venster, dat door een biezen mat wordt gesloten, welke men kan ophalen.
JONG MEIS JE DER AINo’s.
De vloer der hut bestaat enkel uit effen gemaakte, ingestampte aarde, in het
hoofdvertrek met biezen matten bedekt. Längs de wanden vindt men verhoogde,
met matten bedekte banken, welke als slaapplaatsen dienen voor de kinderen; die
voor den heer des huizes is door huiden afgesloten. Hitte, rook en ongedierte naast
den onaangenamen, reuk maken in den zomer het verblijf in die hutten voor een
Europeaan ondragelijk. In den winter beschütten zij onvoldoende tegen de koude
winden. Een gat in den bodem wijst den vuurhaard aan en aan een houten toestel
hangen daarboven potten, ketels enz. Naast het.hoofdgebouw ziet men aan de zuid-
zijde der hutten veelal een klein voorhuis, „sem” geheeten, waarvan een gedeelte
dient tot bewaarplaats voor landbouw- en visscherijgereedschappen.
Kostbaarheden, als zijden stoffen, zwaarden enz. van Japanschen oorsprong worden
in oude-verlakte kästen bewaard, die eveneens uit Japan afkomstig zijn en op een
verhooging staan, nabij de piek, waar de huisvader zijn eerezitplaats heeft. Hier
vindt men ook de van hout gesneden, aan den grooten geest gewijde offerstaven, de
zoogenaamde „Inawo”, tot wien de Aino’s hun gebeden opzenden en aan Wien zij
vdor het drinken eenigö droppels offeren. .
De godsdienst der Aino’s is natuurdienst en hun aantal goden is onbegrensd.
Priesters en tempels bezitten zij niet, doch nabij elke hut vindt men een piek, die
aan de goden gewijd is. De hoogste vereering vindt de „god des vuurs , „Gnetazu
geheeten, en de groote waarde, die het vuur in den winter voor den Arno heett, zal
hiervan wel de oörzaak zijn. V er der hebben zij een huisgod, terwijl berggoden,
boomgoden, zeegoden enz. lager staan. Zon en maan nemen onder de goden der
Aino’s slechts een ondergeschikte plaats in, en mythen schijnen hieraan ook met Verbünden
te zijn. Van een voortbestaan na den dood schijnen de Amo s mets te weten;
een geesten- of schimmenwereld is hün evenmin bekend.
De Aino’s eeren hun goden door drankoffers, welke elken morgen en bij elken dronk
gebracht worden. Zelfs bij den kleinsten dronk worden eemge droppels aa,n het vuur
gewijd. De vrouwen offeren niet, doch heffen Alleen, vddr zij drinken, het glas omhoog
en striiken dan eenmaal met den rechter wijsvinger onder den neus.
De wapens der- Aino’s bestaan in de eerste plaats in boog en pijl, welke zij| bij¡de
iacht gebruiken. Met den boog kunnen zij vrij zeker hun pijlen tot op •»(1—80 schreden
afstand schieten. Verder dragen zij messen bij zieh en een lans voor de berenjaeht.
De pijlen, bij de berenjaeht gebruikt, zijn altijd vergiftigd. Ook hebben zij toestellen,
welke vanzelf afschieten, als de beer er mede in aänraking komt.
• Bij de vischvangst gebruiken de Aino’s netten, haken, harpoenen en spietsen.
Meestal gaan zij in gezelschap ter visscherij uit en deelen dan den buit onder
elkänder. Groote zeevisschen, öok walvisschen, worden met harpoenen gevangen.
De booten, waarmede de Aino’s; ter vischvangt varen, bestaan uit uitgeholde boomstammen,
welker wanden verhoogd zijn door planken, die er op gebonden worden.
Op de rivieren is de-uitgeholde stam alleen voldoende. Door roeispanen aan beide
ziiden worden de booten vOortbewogen. , . .
■ Ais huisdieren bezitten de Aino’s in den regel honden en katten, en verder kippen,
soms eenden. Rijke Aino’s houden er ook paarden op na, die evenwe nooit voor
landarbeid gebruikt worden, doch enkel tot transport van menseben en lasten.
Bii de behandeling der Siameezen beschreven wij de beteekenis, welke men daar
u it een religieus oogpunt hecht aan den witten olifant. Door de Aino s wordt eveneens
een groote waarde gehecht aan Witte dieren, wanneer die over t geheel met wit
voorkomen. Zoo werd in 1891 door een Aino in het westen van het eiland Jesso een
witte beer gevangen, welke vangst bij de inboorlingen groote opgewondenheid veroor-
zaakte. Volgens oude overleveringen toch is hun hoofdgod een witte beer, die m h e t
binnenste van het eiland op de ontoegankelijkste hergen leeft en zieh met aan menschen
vertoont. De Aino’s Melden daarom den witten beer voor een soort van
Messias, en besloten, hem aan den keizer ten geschenke te zenden.
Dit geschenk werd gaarne aanvaard, daar de witte heer ook m Japan van groote
heteekenis geacht wordt, Sedert oude tijden toch wordt het verschijnen van witte
■dieren, bovenal van albino’s, als een bijzonder teeken van geluk beschouwd,
inzonderheid -als een aanduiding, dat de regeeringMes keizers langdurig engezegend
zal zijn. De regeeringsperiode van den tegenwoordigen keizer wordt nu door den
naam van „witte beer” aangeduid, evenals een voor 1242 jaren gevonden witte fazant
aanleiding gaf, den regeeringstijd van den toenmaligen keizer dien van den „witten
fazant” te noemen: . ■ , ,
Elk dorn der Aino’s heeft een hoofd of „ötena en een viertal ambtenaren staan
hem ter ziide. Het is de taäk van het dorpshoofd, om de orde te handhaven, geschillen
te beslissen en overtredingen en misdaden te straffen. Dit laatste is m den laatsten
tiid meestal door den vertegenwoordiger der Japansche regeenng overgenomen.
Werkeliike misdaden moeten echter weinig bij de Aino s voorkomen, zooalswij reeds
zeiden. De straffen, door de Aino’s vroeger toegepast, waren zeerzacht Een dief werd
veroordeeld, om den bestolene het bedrag, dat ontvreemd was, dubbel of meervoudig