II. De godsdiensten in China.
I. CONFUCIONISME.
Gewoonlijk rekent men, dat .in China drie hoofdgodsdiensten heerschen: het
ÇoYifucioYiisYïie, het Tctoïsw,e en het Buddhisme. Theoretisch is het ongetwhfeld
juist, dat de begrippen en Jeeringen van deze drie. godsdiensten, als wij ze zoo
mögen noemen, voorkomen, maar de voorstelling, die men in Europa in aansluiting
met de hier heerschende toestanden gewoonlijk van de godsdiensten in China heeft,
is on juist. Men kan namelijk het Chineesche volk niet in drie groepen verdeelen,
van welke de eene groep Confucianen, de andere groepen aanhangers van het Taoïsme
of Buddhisme zijn. In de praktijk zÿn de leerstelsels dezer drie richtingen dikwijls
versmolten, zoodat velen zoowel het eene als het andere leerstelsel gedeeltelÿk aan-
hangen, minder als dogma dan wel in religieuse gebruiken en feesten, waarin zieh
de religie in China het meest openbaart
De eigenlijke grondbeginselen van den godsdienst der Chineezen zijn zelfs ouder
dan Confucius, Laotse en Buddha. De onderscheidene goden, die' de Chineezen, reeds
lang vddr deze wÿsgeeren bestanden, aanbaden, en die niet zelden verpersoonlijkingen
zÿn van natuurkrachten of natuurverschÿnselen, nemen in de godsdienstoefeningen
der Chineezen nog altijd de eerste plaats in, zooals men bij hun godsdienstige feesten
kan opmerken. Dat veelgodendom is de grondslag van den godsdienst, doch onder-
ging onder den invloed van Confucius en Laotse en van het Buddhisme wÿzigingen,
zonder er door bestreden of uitgeroeid te zijn. Confucius, Laotse en Buddha hadden
ieder een bÿzondere richting, waardoor zÿ aan de hoogere behoeften der Chineezen
bevrediging ga.ven. Het Confucionisme rieht zieh vooral op een deugdzaam leven
hier op aarde, het Taoïsme bedoelt vooral de vereering der natuurkrachten, en het
Buddhisme heeft den dienst der voorvaderen met ceremoniën aangevuld. Zoo hadden
de leer in gen van Confucius, Laotse en Buddha grooten invloed op de denkwnzen der
Chineezen, en daarom zullen wij deze afzonderlijk beschouwen. Hoofdzakelijk volgen
wij daarbij prof, de Groot, wiens uitstekende Studien over dit onderwerp algemeene
erkenning vinden.
:i= •i* ÿ
De leer van Confucius is te danken aan een Chineesch staatsman fen denker van
dien naam, die ten onrechte in Europa dikwijls a lsstich te r van een ni eu wen godsdienst
beschouwd wordt. Confucius toch heeft veel meer de bestaande religieuse
beschouwingen in China trachten in stand te houden, dan die aan te tasten, terwijl
hijzelf het transeendentale moment aan zijn leerstellingen heeft onthouden, Even
weinig kan Confucius een philosoof heeten, daar het streven naar de kennis van het
wezen en den oorsprong der dingen hem geheel vreemd was.
Confucius is, volgens de Chineesche geschiedenis, 551 v. Chr. geboren. In dien
tijd had zieh in China reeds een vaag panthïesmus gevormd, waarin het begrip van
een hoogste Wezen met dat van den hemel was versmolten of verwisseld, en onder
geest elke door waarneming niet te begrijpen natuurkracht werd verstaan. Mythologische
personificatie vond men bij hen niet; de cultus bestond in de vereering der
voorvaderen, welke men zieh als voortlevend dacht.
In dien tijd was China verdeeld in een groot aantal leenstaten, welke zieh van
den leenheer, den keizer, zooveel mogelijk onafhankelijk trachtten te maken. Onder
deze toestanden, waarbij willekeur en wetteloosheid heerschten, groeide Confucius op.
Hij moest reeds van zijn jeugd af veel armoede en eilende doorstaan. Zoo zonder
godsdienstig voedsel opgevoed, ontwikkelden zieh vroegtijdig bij hem beschouwingen,
die het hoogste levensdoel hierin stelden, om al het onaangename des levens krach-
teloos te maken.
Op negentienjarigen leeftijd huwde Confucius, werd vervolgens magazijnmeester
en daarna bestuurder van het landgoed eener adellijke familie. In dien tijd open-
baarde zieh een streven bij hem, om zijn levensbeschouwingen in ruimer kring
bekend te maken, en om door zijn leer de politieke en sociale misstanden te ver-
beteren. Hij verdiepte zieh in de beschouwing van het monarchale verleden, welks
gevierde keizer en zijn ministers zijn idealen werden in staatkundig opzicht, en
meende door een terugkeer tot deze vroegere toestanden een verbetenng in maat-
schappij en Staat te kunnen invoeren. Spoedig vond Confucius een kleinen kring
van aanhangers, die hun meester tot in alles volgden. Toen hij op 24ja.rigen leeftijd
zijn moeder verloor, waren er geen banden meer, die hem aan een plaats bonden,
en nadat de rouwtijd van twee jaren was verloopen, trok hij het land predikend
door, van de eene vorstenstad naar de andere. Meer dan twwtig jaar zwierf hij
rond en overal werd hij met groote eerbewijzen ontvangen, terwijl hij door zijn
berekenend optreden en door zijn indrukwekkende voordracht een grooten aanhang
verwierf. Wat hij leerdö, had hoofdzakelijk ten doel, gelijk wij zeiden, de mstand-
houding van het oude en nationale, de bestrijding van het nieuwe en de navolging
van voortreffelijke mannen p n t den voortijd. Toen koning Hingkung van Thsi hem
vroeg, hoe hij zijn regeering had in te richten, luidde het antwoord: „de vorst vorst, —
de onderdaan onderdaan, de vader vader, B de zoon zoonl” En de vorst zeide:
, Zeer goed, want waarlijk, als de vorst niet vorst, de onderdaan met onderdaan, de
vader niet vader en de zoon niet zoon is, al leeft men van rijst, hoe kan men die eten !
In die periode vormde Confucius de talrijke meeningen en gezegden, welke hem
den naam gaven van een wijze, tot een stelsel, dat vele spreuken van nuchteie
levenswijsheid bevat. - , ,
De leerstellingen, welke Confucius verkondigde, komen hoofdzakelijk neer op de
vervulling van den eeredienst der voorouders, welke dienst reeds sedert lang m
China bestond, maar die door Confucius bevestigd en geheiligd werd en tot nadere
ontwikkeling kwam. „Dien uw ouders bij hun leven, zooals het behoort, begraat
hen na den dood en offer hun, zooals het behoort,” sprak de wijze tot een zijner
leerlingen. De vorsten der oudheid verhief Confucius hemelhoog, omdat zij zoo zorg-
vuldig den eeredienst der vaderen in eere hielden. Voor niemand had hij meer
löftuitingen over dan voor het broederpaar Woe. Wang en Tsjou. Koeng, de ideaal-
vorsten van het oude China. „Zij offerden,” zoo sprak de wijsgeer, „aan al de vroegere
hertogen boven hen met het keizerlijk ceremonieel. En dit gebruik drong door tot
alle edelen en grooten, alsmede tot de geletterden en het mindere volk. Was de
vader een groote en de zoon een geletterde, dan was de begrafehis die van een
groote en de offerande die van een geletterde, en was de vader een geletterde en
de zoon een groote, dan was de begrafenis die van een geletterde en de offerande
die van een groote. De eenjarige rouw gold voor de grooten en de dnejange rouw
voor den zoon des hemels, maar in den rouw voor vader en moeder werd geen
onderscheid gemaakt tusschen hoog en laag: die was een voor allen.” _
Ging,”- zoo sprak hij verder, „de ouderliefde van Woe Wang en Tsjou Koeng
niet ver? Want de ouderminnenden zijn immers zij, die den wil der voorvaders met
nauwgezetheid nakomen en hun ondernemingen met bekvvaamheid ten uitvoer leggen.
In de lente en den herfst versierden zij de tempels hunner voorouders en rangschikten
zij er hun voorouderlijke offerschotels. Zij d r o e g e n er hun ceremoniekleederen, offerden
er de spijzen van het seizoen en hielden bij den voorouderlijken tempeldienst de
orde van afstamming in het oog. Degenen, die boven ons staan, te eeren en die ons
na verwant zijn, lief te hebben; de dooden te dienen, zooals men hen bij hun leven
zou hebben gediend, en de overledenen als waren zij met ons verbleven: dit is het
toppunt van ouderliefde.” .
Doch niet alleen door zijn leer, ook door zijn voorbeeld predikte Confucius eerbied
voor de dooden en hun eeredienst. In den tempel der vaderen, zoowel als aan het
hof sprak hij beredeneerd en met omzichtigheid; hij offerde aan de schimmen, also!
zij tegenwoordig waren, en bood hun geen vleesch aan, hetwelk hij gekookt ontvangen
had, want hoe licht immers kon het reeds eens geofferd zijn geweest en dus met
meer van de onzichtbare bestanddeelen bevatten, die de schimmen eten.
Ziedaar, zegt Prof. de Grootf aan wien wij dit ontleenden, in het kort de eeredienst
geschetst,'door Confucius gepredikt — een eeredienst, die zieh in geen.enkel opzicht
met een godendom bemoeit. Bovennatüurlijke wezens behoorden trouwens tot de
categorie van dingen, waarover de wijsgeer zieh nooit uitliet, en zelfs nep hij eenrnaal
uit: „wat is het bestudeeren van leerstelsels over het bovennatuurlijke toch sehadehjkl
En toen zijn leerling Fan Tsjhi hem vroeg, wat wel wijsheid was, kreeg hij ten