sische Amur-provincie. Het land is grootendeels bergachtig, doch over ’t geheel goed
besproeid, bovenal in het noorden, waar de Amur talrijke bijstroomen uit dit gebied
ontvangt (Songari. Usuri). Vooral het zuidelijk deel van Mandsjurije is över ’t geheel
vruchtbaar en door het günstiger klimaat ook beter bebouwd; tarwe, gerst, rijst,
ma'is, boonen, aardappelen, papaver, indigo, tabak en sesam worden hier geoogst. In
het noorden wordt het land nog voor groote streken door uitgestrekte wouden bedekt.
De bewoners des lands zijn de Mandsju’s of Mandsjuren, een hoofdtak van den
Turanschen stam der Tunguzen, die reeds vroeg dit land bewoonden. Na een geschie-
denis, die in den loop der eeuwen afwisselend op groote macht en uitbreiding van
gezag wijst, werden de Mandsju’s in 1644 beheerschers van China. Deze Mandsju’s
waren evenwel niet een volk, direct afkomstig uit den vroegeren stam van dien naam.
Het Mandsjurijk toch was ondergegaan, doch verscheen opnieuw in de geschiedenis,
nadat Tai-tsu, een dapper held, onder de bewoners van Liautung (ten noorden der
Golf van Petsjili) in het begin der 17e eeuw vele onafhankelijke stammen der Tunguzen
had onderworpen en deze als Mandsju’s tot een volk vereenigde. Dit volk nu
deed invallen in China en wist zieh daar de heerschappij te verzekeren, zoodat h e t
Chineesche vorstenhuis nog van de Mandsju’s afstamt.
H et e ig e n l i jk Ch in a .
Thans komen wij aan het eigenlijk China, het land, dat zieh tusschen 18° en
43° N.Br. in het oosten van Azie uitstrekt.
De Chineezen noemen hun land Tsliung-hwo d.i. „het rijk van het midden” of in
poetischen vorm Tshung-kwa, d.i. „bloem van het midden”,'w a n t volgens hun meening
ligt China in het centrum der aarde, waar het, in tegenstelling met de umringende,
door barbaren bewoonde landen, schittert in den glans eener hooge beschaving’.
Vroeger noemden zij het land ook Tien-hsia, d.i. „önder den hemel” 1), want de
beheerscher van China was in de oogen des volks de heer der bekende wefel.d, en
zijn persoon, in wien zieh de grootte en waardigheid des rijks belichaamden, stelden
zij verheven boven de vorsten in het buitenland. „Nevens hem stond niemand” ; boven
hem stond enkel de Shang-ti of de Heer van hetgeen boven is, „de Heer des Hemels.”
Het grootste gedeelte des lands is met bergketens bezet of bestaat uit uitgestrekte
hoogvlakten, terwijl in den benedenloop der beide hoofdrivieren, de Hoangho en de
Jangtse-Hang, zieh een iaagland uitbreidt, de Chineesche laagvlakte.
De groote Chineesche laagvlakte heeft een oppervlakte van 445,000 K.M2 (het
Duitsche Rijk beslaat 540,504 K.M.2, Spanje 493,144 K.M.2, Frankrijk 536,408 K.M.2,
Zweden 450,574 K.M.2), dus een uitgestrektheid ongeveer als. Zweden,'en breidt zieh
tusschen de bergketens, Sjangtung en de zee uit, in het noorden tot Peking gaande,
in het zuiden tot over de Jangtse-kiang tot de Tungting en Pojang-meren. De bodem
der vlakte bestaat voor een groot gedeelte uit löss, vooral aan den voet der gebergten
en in het dal der Hwaiho, tusschen Hoangho en Jangtse-kiang. Verder bestaat zij uit
zand, voor een kleiner deel uit zwarte aarde en uit geelachtige aanslibbingen, die
uit de lössgewesten der bergstreken voortkomen. Die gele kleur is zoo overheerschend
in enkele deelen, vooral in het noorden, dat von Richthofen voorstelt, daarnaar het
neerdelijk gedeelte der laagvlakte Gele vlakte te neemen, ook in overeenstemming
met de Gele Zee, die eveneens door de gele slibbestanddeelen, welke de Hoangho
aanvoert, een gele kleur aanneemt en daarnaar haar naam ontving. Bij. de Jangtse-
kiang ontbreken echter de gele aanslibbingen geheel.
De Chineesche vlakte heeft een merkwaardige beteekenis voor het land, wijl hierdoor
de scherpe tegenstellingen, die in het bergland tusschen noord en zuid voorkomen,
eenigszins worden uitgewischt. Toch kan ook de Chineesche vlakte in een noordelijk
deel (ongeveer zoo groot als Noorwegen) en een zuidelijk deel (ongeveer als Rumenie)
onderscheiden worden.
Het noordelijk gedeelte. der vlakte heeft een parkachtig uiterlijk, met talrijke
cypressengroepen bij de vele begraafplaatsen en lanen van statige kaki-boomen en
1) Uit dezen naam schijnt men verkeerdelijk afgeleid te hebben, dat de Chineezen hun land „het
hemelsche rijk” noemen, wat geheel onjnist is.
groepen van verschillende andere pracht- en sierboomen bij de dorpen. Daar-
tusschen liggen de als tuinen aangelegde en bewerkte velden. Het landschap wordt
in alle richtingen door stroomen van helder bergwater doorsneden, die tot besproeiing
geexploiteerd worden. Aldus is het beeid der vlakte in de streek, waar de Hoangho
uit het gebergte komt. Verder noordelijk wordt de vlakte meer dor en onvrucht-
baar en verdwijnt het bamboes. Bij Tientsin ziet men over een groote oppervlakte
den vuilgelen bodem tot velden en tuinen ingericht, terwijl zoo hier en daar dorpen
en kloosters zieh trotsch boven de vlakte verheffen.
Noordelijk en zuidelijk China onderscheiden zieh niet alleen in den bouw der
gebergten, welke in het zuiden meer de kust naderen, maar ook in andere opzichten.
Het noorden van China heeft uitgebreide lösslagen, in het zuiden vindt men die niet;
het noordelijk landschap heeft door de lösslagen meer afgeronde vormen, in het
z,uiden komen de rotsen en bergen met scherpe teekening uit in het landschap en
wisselen steile hoogten, diepe dalen en kloven elkander af. Noord-China is arm aan
bronnen, Zuid-China is daaraan rijker; in het eerste zijn de gebergten kaal en de
vlakten met tarwe, katoen en peulvruchten bedekt; Zuid-China daarentegen heeft een
subtropischen plantengroei, met altijd .groene loofboomen en struiken, en bezit rijst-
bouw, theecultuur, zijdeteelt, velden met suikerriet, terwijl tarwe en peulvruchten
verminderen. Het noorden heeft wegen, die met wagens bereden kunnen worden,
en een verkeer, dat doof kameelen, paarden, muildieren en ezels tot stand gebracht
wordt; het zuiden bezit alleen smalle paden over de gebergten, slechts voor muildieren
en paarden te begaan, zoodat kameelen en ezels niet gebruikt worden. Doch de
waterwegen in het zuiden en de kanalen, die in alle richtingen het land doorsnijden,
vervangen de landwegen, terwijl in het noorden de scheepvaart slechts tot enkele
rivieren beperkt is en men het Groote Kanaal hier moest aanleggen. Eindelijk moeten
wij opmerken, dat het noorden herhaaldelijk lijdt aan overstroomingen der Hoangho,
die in den benedenloop van tijd tot tijd haar bedding verlegt.
Zoo kan het eigenlijke. China door de natuurlijke gesteldheid in een noordelijk en
zuidelijk gedeelte onderscheiden worden.
De kust van China is rijk aan inhammen ep golven, en talrijke bevaarbare rivieren
brengen de verbinding vän het binnenland met de zee tot stand, welke verder door
kunstmatige waterwegen de middelen van verkeer in het land nog uitbreiden. Het
grootste kanaal is wel het Keizerskanaal of Groote Kanaal, hetwelk Peking met
Hangtsjou verbindt, en dat vooral voor de verscheping der rijst nog gebruikt wordt,
hoewel het op .vele plaatsen in verval is.
De groote monarch Kublai Khan, aan wiens hof Marco Polo een zeventiental jaren
leefde, ( + 1290) liet het kanaal aanleggen. De kustzeeen van China werden onveilig
gemaakt door zeeroovers, en om nu de koüdere. nöordelijke provincien längs veilige
wegen van het zuiden uit van rijst te kunnen voorzien, 'werd dit . Groote Kanaal
gegraven. Thans heeft het verkeer tusschen zuiden en noorden meest plaats met
kuststoombooten, in plaats van met de oude kanaaljonken.
Daar de landwegen in Zuid-China over ’t geheel zeer siecht zijn, heeft het verkeer
hoofdzakelijk te water plaats. Vooral de Jangtse-kiang is een belangrijke waterweg
tot diep in het land. Het is op een na de grootste rivier der aarde, en over meer
dan 600 zeemijlen is zij voor groote zeestoomschepen bevaarbaar. De vallei der Jangtse-
kiang is een der vruchtbaarste gedeelten van China en tal van groote rivierstoomers
van 1000 ä 1200 ton onderhouden de gemeenschap tusschen Sjanghai en de talrijke
steden aan dien stroom.
Het noordelijk gedeelte van China is voor zware lagen hedekt met een grondsoort,
welke in Europa met den naam löss wordt aangeduid, zeiden wij, en die wij naar het
voorkomen van een bijna gelijksoortige vorming in het zuiden der provincie Limburg
Limburgsche klei noemen (in Belgie: Hesbaysche klei). Wegens het groote belang
van die grondsoort hierover iets naders. De löss is een kleiachtige aardsoort van
bruingele kleur, zoo zacht, dat men stukjes tusschen de vingers kan fijn wrijven,
maar in zware lagen tevens zoo vast, dat zij längs de rivierdalen in loodrechte
wanden blijft staan. Die lösslagen beheerschen, zooals nergens een aardkorst, in
noordelijk China het karakter van het landschap, de uitbreiding van den landbouw,
en de grenzen der beschaving. Voor den landbouw is deze löss van het hoogste